Resultaat 613–624 van de 3132 resultaten wordt getoond
H. Nys
De problemen die iemand moet trotseren die welbewust de landgrens oversteekt om daar medische hulp te verkrijgen zijn niet gering. Vaak zal hij zich moeten uitdrukken in een taal die de zijne niet is. De verplaatsing, het verblijf en de geneeskundige hulp kunnen veel tijd en geld kosten. Bij die praktische moeilijkheden komt de confrontatie met vreemd recht: in beginsel is het recht van het land waar de dienstverlener is gevestigd van toepassing.3 Wie zich desondanks toch over de grens waagt, heeft daar vaak dwingende redenen voor. Zeer recent keurden het Europees Parlement en de Raad van Ministers een richtlijn goed die het vrij verkeer van patiënten beoogt te vergemakkelijken. Daarover schrijft Herman Nys in deze bijdrage.
Bijzonder nummer | Gezondheidsrechtjuli 2011AA20110558
W. Zwiers
Dit artikel behandeld het delicate punt van de strafbaarheid van een hulpverlener wanneer deze wil stoppen met een behandeling van een patiënt.
Opinie | Opiniërend artikelmei 2002AA20020332
P.J.A. Prinsen, J. Wind
Op 6 februari 1995 heeft Nederland het Verdrag inzake de rechten van het kind geratificeerd door 'ne-derlegging' van de akte van bekrachtiging bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Op 8 maart 1995 trad het verdrag voor Nederland in werking. In dit artikel wordt dit verdrag besproken. Het valt te hopen dat het een stap in de richting van volledige acceptatie van de rechten van het kind is. Dat het daar nogal aan schort, wordt geschetst middels een vergelijking van de waarborgen van een strafprocedure met die van de (civielrechtelijke) procedure bij het vermoeden van een opvoedingsprobleem.
Verdieping | Verdiepend artikeljuli 1995AA19950586
L. ten Haaf
Via de rechter wordt getracht om steeds verdergaande beschermingsmaatregelen voor het ongeboren kind af te dwingen, met als nieuwe ontwikkelingen toestemming voor een gedwongen keizersnede en een vervolging voor poging tot doodslag en mishandeling van de ongeborene. De vraag is echter of het wenselijk is dat de bescherming van het ongeboren leven aan de rechter wordt overgelaten en of het recht wel voldoende aanknopingspunten biedt om het ongeboren kind te beschermen tegen schadelijk gedrag van de zwangere vrouw.
Verdieping | Verdiepend artikelmei 2025AA20250337
G.R. Rutgers
Hoge Raad 7 juni 2002, nr. C00/266HR, ECLI:NL:HR:2002:AE0651, RvdW 2002, 981 (Mr. X./Van Dommelen en Domaro BV) Ook voor de kantonrechter die geen proces-verbaal heeft opgemaakt van een comparitie van partijen, geldt de verplichting, als verwoord in artikel 165 lid 1 Rv, om als getuige (in hoger beroep) een verklaring af te leggen (in casu over hetgeen tijdens die comparitie is voorgevallen).
Annotaties en wetgeving | Annotatiedecember 2002AA20020902
C.E. du Perron
Het uitgangspunt van dit artikel is dat rechtseconomische analyse kan bijdragen aan een beter begrip van het recht. Doch de beperkingen van de rechtseconomische methode moeten goed in het oog worden gehouden. Dit geldt des te meer, nu rechtseconomen er soms van uitgaan dat met hun instrumenten en begrippen het recht geheel kan worden verklaard. In de normatieve rechtseconomische benadering moet het recht daarbij aan de uitkomsten van de analyse worden aangepast. In dit artikel wordt de rechtseconomische methode geschetst aan de hand van de driedeling van de bronnen van verbintenissen in overeenkomst (paragraaf 2), onrechtmatige daad (paragraaf 3) en rechtmatige daad (paragraaf 4). De nadruk ligt daarbij op het contractenrecht. In de aan dit rechtsgebied gewijde paragraaf 2 wordt na een algemene inleiding ingegaan op het beginsel van de partijautonomie en op het recht op wanprestatie. Vervolgens wordt in paragraaf 5 aandacht besteed aan de inzichten die rechtseconomische analyse kan bieden bij het vraagstuk van de derdenwerking van overeenkomsten. Paragraaf 6 bevat een slotbeschouwing.
Bijzonder nummer | Rechtseconomieoktober 1990AA19900770
A.J.M. Nuytinck
Hoge Raad 21 november 2008, nr. C07/049HR, ECLI:NL:HR:2008:BD5985, LJN: BD5985 In deze uitspraak van de Hoge Raad en de daarbij behorende noot van Nuytinck wordt ingegaan op de rechtspositie van de executeur en het rechtskarakter van de verdeling. In deze zaak is het oude erfrecht van toepassing op de verdeling op de voet van art. 133 Overgangswet NBW. In de noot wordt echter ook in gegaan op het verdelingsvraagstuk naar nieuw erfrecht.
Annotaties en wetgeving | Annotatiejanuari 2009AA20090044
A.M. Kloosterman
Met ingang van 1 augustus 2003 is het nieuwe huurrecht in werking getreden. In dit artikel zal de rechtspositie van de kamerhuurder worden beschreven aan de hand van dit nieuwe recht. Geconcludeerd wordt dat de kamerhuurder nog steeds een grote mate van huurbescherming en huurprijsbescherming geniet. tevens zal in dit artikel aandacht worden besteed aan een andere recente ontwikkeling: de toenemende invloed van het algemene verbintenissenrecht op het huurrecht.
Verdieping | Verdiepend artikeljanuari 2004AA20040016
Hoge Raad 10 mei 2019, nr. 18/00773, ECLI:NL:HR:2019:707 (mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh; plv. P-G mr. F.F. Langemeijer). Relatievermogensrecht. Samenwoning zonder huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract. Vrouw investeert geld in verbouwing woning van de man. Recht op vergoeding van de investering? Analoge toepassing van artikel 1:87 BW? Gemeenschap in de zin van titel 3.7 BW? Ongerechtvaardigde verrijking door besparing van kosten? Redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:2 lid 1 BW.
Annotaties en wetgeving | Annotatiejuni 2019AA20190477
K.J.M. Mortelmans
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) 14 juli 1994, zaak C-91/92, ECLI:EU:C:1994:292 (Paola Faccini Dori/Recreb Srl) Arrest van het HvJ EG waarbij aan de orde komt in hoeverre richtlijnen die niet geïmplementeerd zijn voor burgers rechtstreeks werking hebben. Daarnaast is de uitspraak van belang in het licht van de horizontale werking van richtlijnen. In de noot wordt op beide punten ingegaan.
Annotaties en wetgeving | Annotatiedecember 1994AA19940845
R.M. Wibier
In deze bijdrage staat de rechtsvormende taak van de Hoge Raad in het goederen- en insolventierecht centraal. Anders dan soms wordt aangenomen, stelt de Hoge Raad zich daarbij niet per se terughoudender op dan bij (bijvoorbeeld) verbintenissenrechtelijke vraagstukken. Zowel op het terrein van het insolventierecht als bij goederenrechtelijke kwesties wordt de rechtsontwikkeling voor een belangrijk deel vormgegeven in rechtspraak van de Hoge Raad. Het beste voorbeeld van terughoudendheid biedt de benadering van de problematiek van de trust en afgescheiden vermogens in het Nederlandse recht, maar zelfs daar is de Hoge Raad niet alleen maar terughoudend. Bij goederenrechtelijke figuren zoals (fiduciaire) eigendom en pandrecht is de rechtspraak van de Hoge Raad zelfs de belangrijkste bron van de rechtsontwikkeling. Gelukkig maar. De weerbarstigheid van de praktijk vraagt erom dat de Hoge Raad de moeilijke vragen niet uit de weg gaat.
Verdieping | Verdiepend artikeldecember 2023AA20230939
M.W. Hesselink
De redactie van Ars Aequi heeft mij gevraagd iets te vertellen over mijn dissertatie. Ik zal dit doen door uiteen te zetten hoe mijn promotie-onderzoek verlopen is en hoe ik tot mijn conclusies ben gekomen.
Literatuur | Proefschriftbijdrageseptember 1999AA19990687