A. van den Hende-de Vries, R.J.G. Peters
Op 29 januari 1991 heeft de Eerste Kamer goedgekeurd (wetsvoorstel 19 976), inhoudende een algehele herziening van de civiele kantongerechtsprocedure. Met de wet van 31 januari 1991 wordt beoogd te komen tot harmonisering en vereenvoudiging van de procedure. Ten aanzien van deze centrale doelstelling moet men constateren dat de regering in haar opzet is geslaagd. Toch vallen er bij de nieuwe wet enkele kritische kanttekeningen te plaatsen. Na een historisch overzicht van het wetsvoorstel zal in dit artikel worden ingegaan op de 'consumenten-vriendelijkheid' van de wet, en dan met name op de regeling van de rechtsingang (artikel 104 NRv). Vervolgens zal de regeling van de voorlopige voorzieningen (in haar algemeenheid) aan een nadere beschouwing onderworpen worden, waarbij de vraag centraal slaat in hoeverre de regeling van artikel 116 NRv een verbetering van het huidige artikel 100 Rv inhoudt, en daardoor als een waardig alternatief voor het kort geding gezien kan worden. Tot slot zal kort worden ingegaan op het verband tussen dit wetsvoorstel en de voorgenomen herziening van de rechterlijke organisatie.
Verdieping | Studentartikel
mei 1991
AA19910380