Arbeidsrecht

Resultaat 13–24 van de 117 resultaten wordt getoond

Begrenzing van de verzekeringsplicht van de werkgever

S.D. Lindenbergh

Hoge Raad 11 november 2011, nr. 10/04875, LJN: BR5215, ECLI:NL:HR:2011:BR5215, NJ 2011, 597 m.nt. T. Hartlief (TNT Post Productie B.V./Wijenberg); Hoge Raad 11 november 2011, nr. 10/04571, LJN: BR5223, ECLI:NL:HR:2011:BR5223, NJ 2011, 598 (De Rooyse Wissel/Hagens) Met de hier te bespreken uitspraken trekt de Hoge Raad uitdrukkelijk een grens ten aanzien van de reikwijdte van de verplichting van de werkgever om zijn werknemers tegen bepaalde risico’s te verzekeren. Die verzekeringsplicht geldt niet voor eenzijdige ongevallen van voetgangers en ook niet voor bijzondere arbeidsrisico’s  buiten het wegverkeer, zo laten de uitspraken zich samenvatten.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
maart 2012
AA20120204

Bezorgt Deliveroo ondernemerschap?

M.J.P. de Zwart

Post thumbnail De Nederlandse arbeidsmarkt is in beweging, dus moet het arbeidsrecht meebewegen. Dit keer raakt het de kern van het arbeidsrecht: artikel 7:610 BW. Ondernemerschap lijkt een plaats te veroveren als contra-indicatie van een arbeidsovereenkomst, maar hierover is nog veel discussie. Dit artikel beschrijft de discussie over ondernemerschap en bevat een verkennend jurisprudentieonderzoek naar ondernemerschap in de kwalificatievraag.

Verdieping | Studentartikel
januari 2024
AA20240009

Collectief ontslagrecht. Enkele voorstellen betreffende een betere regelgeving

J. Heinsius

In dit artikel wordt ingegaan op een proefschrift waarbij onderzoek is gedaan naar de werking van de Wet melding collectief ontslag die er gekomen is na implementatie van een Europese richtlijn.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
april 2005
AA20050298

De 1990-maatregel als emancipatiebeleid: tussen schijn en werkelijkheid

R. de Bock

In dit artikel staat de in 1990 ingevoerde arbeidsplicht voor vrouwen centraal. In het artikel komt achtereenvolgens aan de orde: de inhoud en plaats van deze maatregel (par. 1) en een kort overzicht van de ontstaansgeschiedenis van de 1990-maatregel (par. 2). Vervolgens gaat de auteur in op het kader van de 1990-maatregel, het zogenaamde integrale beleid (par. 3). Het belangrijkste deel van dit artikel bestaat echter uit een bespreking van de — zeer uiteenlopende — kritiek op de 1990-maatregel (par. 4). In dit verband zullen onderwerpen als de (veronderstelde) ondermijning van het gezin, individualisering in de sociale zekerheid en de vermannelijking van het recht aan de orde komen.

Annotaties en wetgeving | Wetgeving
april 1989
AA19890269

De artikelen 1639aa e.v. BW en het faillissement

D.H. Lodder

In november 1985 verscheen van de hand van Jack Linssen in Ars Aequi het artikel 'De Wet overgang van ondernemingen: artt. 1639aa e. v. BW.' Hierin schetste de auteur de problemen die zich voordeden bij de automatische overgang van arbeidsovereenkomsten op een nieuwe werkgever, die een onderneming overneemt. Centraal stond de vraag of de artikelen 1639aa-dd BW van toepassing waren in geval van faillissement. In antwoord op enkele prejudiciële vragen, gaf het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap de uitspraak dat de Richtlijn waarop de artikelen 1639aa-dd BW gebaseerd zijn, niet van toepassing is op de overgang van een onderneming in geval van faillissement. Het Hof bepaalde echter ook dat het de lidstaten vrijstond om de werknemers een verdergaande bescherming toe te kennen. Hierdoor werd de vraag met betrekking tot de werking van de artikelen 1639aa-dd BW een kwestie van uitleg van de nationale regeling. Deze uitleg wordt voor ons land gevonden in het recente arrest van de Hoge Raad, 30 oktober 1987, RvdW 1987 nr. 196.

Verdieping | Studentartikel
april 1988
AA19880223

De contractuele of de fictieve opzegtermijn: artikel 16 lid 3 WW opnieuw ter discussie

J. Riphagen

Centrale Raad van Beroep (CRvB) 11 december 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF3226, USZ 2003, 54 Uit zowel de tekst als de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 16, lid 3 WW blijkt dat ook bepalingen opgenomen in een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, die afwijken van – onder andere – het tweede lid van artikel 7:672 BW, bij de toepassing van de fictieve opzegtermijn in beschouwing moeten worden genomen. Zulks op voorwaarde dat zij blijven binnen de in laatstgenoemd artikel aangegeven grenzen. Een en ander ligt niet anders indien de tekst van een dergelijke bepaling met betrekking tot de opzegtermijn voor oudere werknemers (nagenoeg) hetzelfde effect heeft als artikel XXI van de wet Flexibiliteit en Zekerheid ten aanzien waarvan in de uitspraak van 28 maart 2001 van de Raad is geoordeeld dat zij in het kader van artikel 16 lid 3 juist buiten beschouwing moest blijven.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 2003
AA20030867

De dubbel en dwars betaalde oproepkracht

W.H.A.C.M Bouwens

Hoge Raad 3 mei 2013, nr. CPG 12/01670, ECLI:NL:HR:2013:BZ2907 (Van der Meulen/Taxicentrale Wolters BV)

Annotaties en wetgeving | Annotatie
december 2013
AA20130944

De fiscale behandeling van uitkeringen uit een weerstandskas

P. Ruys

Wanneer werknemers staken, ontvangen zij geen loon. Ze krijgen daarvoor van vakbondswege een compensatie. In een recente uitspraak heeft het gerechtshof te Leeuwarden bepaald, dat over die uitkeringen geen loonbelasting mag worden geheven. In dit artikel wordt ingegaan op de juridische merites van deze uitspraak, en wordt tevens betoogd dat over zulke uitkeringen eigenlijk in het geheel geen belasting zou moeten worden geheven. Daarnaast worden enige fiscale rechtsfiguren uitgelegd. Verder wordt ingegaan op de civielrechtelijke aspecten met betrekking tot de terugvordering van ten onrechte geheven belasting en de vergoeding van geleden schade, zoals proceskosten.

Verdieping | Studentartikel
september 1993
AA19930600

De kantonrechtersformule: AxBxC – rechtseenheid of (nieuwe) rechtsonzekerheid?

J. Riphagen

Rechtbank Utrecht 8 december 1997, JAR 1998/28 en Kantonrechter Amersfoort 5 november 1997, JAR 1998/57 Kantonrechter Utrecht: De verwerende partij heeft gesteld dat er geen economische noodzaak bestond voor de reorganisatie en het daarmee samenhangende ontbindingsverzoek. De vraag echter of er een economische noodzaak tot sluiting van de vestiging aanwezig was dan wel of er voor een ander alternatief gekozen moest worden, behoort in beginsel tot beleidsvrijheid van de ondernemer. Tevens heeft verweerder verzocht om - in geval van ontbinding - bij de toe te kennen vergoeding de C-factor hoger te stellen dan 1. Daartoe bestaat echter geen aanleiding onder andere omdat ook bij een niet-verliesgevende situatie de ontbinding toch als een `kleurloze´ of `neutrale´ ontbinding valt aan te merken, waarbij doorgaans de factor C=1 op haar plaats is.Kantonrechter Amersfoort: Niet of onvoldoende is gebleken dat de werknemer in kwestie die al 29 jaar bij de werkgever in dienst was, niet in zou zijn aan de nieuwe machines, die in verband met een rationalisatie van het productieproces nodig waren, te werken; niet is onterecht of hij al dan niet met succes gebruik zou maken van een handleiding in zijn eigen taal noch is gebleken dat hij onwillig was of niet bereid zou zijn tot bijscholing. Het ontbindingsverzoek wordt derhalve afgewezen.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
december 1998
AA19980986

De kat van Schrödinger en de executie van de voorwaardelijke ontbindingsvergoeding

P.A. Fruytier

Soms is er onduidelijkheid over een arbeidsovereenkomst, over het ontslag op staande voet. De Bode/De Hollandsche IJssel Hoge Raad 5 september 1997

Verdieping | Studentartikel
maart 2007
AA20070190

De onafhankelijkheid van de (beginnende) advocaat

D.J.B. de Wolff

Post thumbnail Van advocaten wordt verwacht dat zij zich onafhankelijk opstellen: onafhankelijk van de klant, maar ook van hun werkgever. Onafhankelijkheid is een kernwaarde van de advocatuur. Beginnende advocaten kunnen zich niet verschuilen achter een instructie van het kantoor, maar moeten zelf beroepsethische afwegingen maken.

Perspectief | Perspectiefartikel
november 2019
AA20190904

De ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst: inbraak in een gesloten systeem?

J. Riphagen

Hoge Raad 6 maart 1992, nr. 7900, ECLI:NL:HR:1992:ZC0535, NJ 1992, 509 In dit arrest van de hoge Raad en de daarbij behorende noot komt aan de orde in hoeverre een ontbindende voorwaarde in een overeenkomst nietig is wegens strijd met het gesloten stelsel van het arbeidsovereenkomstenrecht. De Hoge Raad overweegt dat een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst niet per definitie nietig is maar dit van geval tot geval bekeken dient te worden. In de noot wordt dieper ingegaan op deze principiële uitspraak van de Hoge Raad.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 1993
AA19930828

Resultaat 13–24 van de 117 resultaten wordt getoond