Shop

Het voorwaardelijk karakter van de eigendomsoverdracht tot zekerheid

W.C.L. van der Grinten

Hoge Raad 3 oktober 1980 (mrs. Ras. Snijders, Royer, Martens, De Groot), ECLI:NL:HR:1980:AB8508, R.v.d.W. 108. Karakter van de eigendom tot zekerheid van roerende lichamelijke zaken. Welk gevolg heeft het te­ niet gaan van de vordering waarvoor de zekerheid is gegeven.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
februari 1981
AA19810083

Beantwoording rechtsvraag (122) sociaal recht

L.J.M. de Leede

Ten onrechte ontvangen uitkering ziekengeld?

Perspectief | Rechtsvraag
februari 1981
AA19810086

Rechtsvraag (124) Sociaal recht

B.S. Frenkel

Problemen bij een recht op wezenpensioen van een EEG-onderdaan

Perspectief | Rechtsvraag
februari 1981
AA19810089

Sanctiewet 1977

P.J. Hustinx

Onderwerp van deze rubriek vormt ditmaal de Wet van 15 februari 1980 (Stb. 93) tot het treffen van sancties tegen bepaalde staten of gebieden (Sanctiewet 1977). Deze wet is om meerdere redenen interessant. Vooreerst vanwege de verwikkelingen die zich rond haar totstandkoming in de Eerste Kamer hebben voorgedaan. Daar werd het door de Tweede Kamer op 6 oktober 1977 - vandaar het achteraf voorbarig gebleken jaartal in de  citeertitel - aanvaarde ontwerp-Sanctiewet inzet van een langdurige strijd, waarbij de VVD en een groot deel van het CDA zich opstelden tegenover hun politieke geestverwanten in het kabinet. Deze laatsten stonden aanvankelijk voor de vraag of zij de verdediging van dit door het kabinet-Den Uyl voorbereide wetsontwerp wel moesten voortzetten. Een en ander heeft geleid tot een, zeker voor de Eerste Kamer, ongebruikelijk groot  aantal schriftelijke stukken, waaronder het verslag van een voor dit hoge college al evenzeer ongebruikelijke, maar druk bezochte hoorzitting. Men zie de kamerstukken onder nr. 14006. Opmerkelijk is voorts dat de Tweede Kamer zich tijdens de algemene politieke en financiële beschouwingen in oktober 1979 met de gang van zaken in de Eerste Kamer bemoeide en via een motie-Den Uyl (15800, miljoenennota, nr. 37) de wens uitsprak, dat het wetsontwerp - tot wet verheven - zo snel mogelijk in werking zou treden. Ook afgezien daarvan biedt de Sanctiewet echter voldoende stof voor een bespreking. Wij zullen ons hier beperken tot de hoofdlijnen en enkele aspecten die voor de lezers van dit tijdschrift van belang kunnen zijn. Voor een uitvoeriger beschouwing zij verwezen naar P. J. Kuyper, De nieuwe Sanctiewet, SEW 1980, p. 319 ev.

Annotaties en wetgeving | Wetgeving
februari 1981
AA19810072

Adoptie en adoptie is één- of twee? Over éénouderadoptie

H. Luijten

Dient de wetgever de mogelijkheid van éénouderadoptie open te stellen, opdat de rechter een konkreet verzoek hiertoe - telkens op eigen mérites - moet beoordelen? Dal is de centrale vraag van dit artikel. Aan de hand van de adoptiewet (van 1956) alsmede van latere ontwikkelingen op wetgevend (stiefouder-adoptie) en maatschappelijk terrein word! getracht een antwoord te formuleren. Ook worden de reakties van de Minister van Justitie geanalyseerd op in dit verband gestelde kamervragen; dit om enig zicht te krijgen op wat toekomstige wetgeving ons zou kunnen brengen. Werd onze adoptiewet pas in 1956 - als maatregel van kinderbescherming- ingevoerd, op zich is het adoptie-instituut (zij het vooral als adoptie van volwassenen) al eeuwenoud. Allereerst wordt daarom een rechtshistorisch perspektief geschetst, waarbij onder meer aan de orde zal komen waarom onze wetgever uitsluitend echtparen de mogelijkheid heeft willen geven een kind te adopteren. De aktuele problematiek der interlandelijke adoptie komt alleen aan de orde, voorzover zij het thema (éénouderadoptie of niet?) raakt.

februari 1981
AA19810053

Spreiding van politieke macht via referendum – Een liberaal-democratisch pleidooi

S.W. Couwenberg

Spreiding van politieke macht via referendum - Een liberaal-democratisch pleidooi

Meesters-column
februari 1981
AA19810063

‘Going to Law School’ De Amerikaanse juridische opleiding

P. Roorda

Voor een (theoretisch) juridische opleiding moet men in de Verenigde Staten naar een zogenaamde Law School. De opleiding is in beginsel driejarig en leidt tot de Juris Doctor-graad (J.D.). Na het behalen van deze graad gaat men over het algemeen de juridische praktijk in: advocatuur bedrijfsleven, overheid etc. Alvorens in te gaan op de inhoud van de juridische opleiding zelf dienen de plaats van het juridische onderwijs binnen het totale Amerikaanse onderwijs summierlijk en de voorwaarden voor toelating tot het juridisch  onderwijs - of beter tot een bepaalde Law School - wat uitgebreider aan de orde te komen. De organisatie van hel Amerikaanse onderwijs is zo afwijkend dat degene die zich hier onvoldoende bewust van is, wellicht ook een vertekend beeld van de juridische opleiding in de Verenigde Staten zou krijgen.

Onderwijs
februari 1981
AA19810065

Plaatselijke en landelijke openbare orde: de ‘Groote Keyser’ en andere zaken

E.M. Polak

Naar aanleiding van de bemoeienissen van minister Wiegel met de Groote Keyser in Amsterdam eind oktober vorig jaar, is de verhouding tussen landelijke en plaatselijke openbare orde weer actueel geworden. In de zestiger en zeventiger jaren speelde deze problematiek al. Reden voor de ministers van justitie en binnenlandse zaken om in een voorontwerp politiewet hieromtrent een regeling te treffen. In het onderstaande zal aan de hand van het kamer-debat over de Groote Keyser worden nagegaan in hoeverre het wenselijk is dat een minister van binnenlandse zaken zich in het plaatselijk beleid van de burgemeester kan mengen. De parlementaire geschiedenis voorafgaand aan het voorontwerp Politiewet op dit specifieke punt zal daarbij ook aan de orde komen, alsmede de vraag of de regeling in het huidige voorontwerp een bevredigende oplossing kan bieden.

Witte stukken
februari 1981
AA19810069

De minderjarige en het verdrag van Rome

J.M. Boas-Goldbach

Gezien de actuele betekenis van het Verdrag voor de rechten van de Mens en de verwijzing door E.A. Alkema naar de emanciperende werking die dit Verdrag kan hebben voor minderjarigen, is het vreemd te moeten constateren dat de betekenis van dit Verdrag in verband met de rechtspositie van minderjarigen nauwelijks voorwerp van onderzoek is. In het navolgende wordt nagegaan welke aanknopingspunten het Verdrag voor de Rechten van de Mens met het Jeugdrecht biedt. Daartoe wordt (1) eerst kort uiteen gezet de betekenis en plaats van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. Vervolgens (2) wordt gekeken wat de actuele betekenis van het Verdrag is voor het Jeugdrecht. Hierna volgt (3) een beknopt onderzoek aan de hand van enkele bepalingen van het Verdrag. Tenslotte (4) een korte conclusie.

januari 1981
AA19810001

De undercover agent als (on)rechtmatig opsporingsmiddel

H.J. Klein Egelink

Sinds jaar en dag maakt de politie bij de bestrijding van onder meer hard drug-criminaliteit, gebruik van zogenaamde undercover agenten of agenten provocateurs. Door in de criminele wereld te infiltreren trachten deze  mensen informatie los te krijgen over de activiteiten van drughandelaren en met name over de topfiguren van misdadige organisaties. Hierbij is het echter veelal onvermijdelijk dat de agenten gedurende kortere of langere  tijd het misdadige spel meespelen, waarbij dan het gevaar dreigt dat ze gemakkelijk de grens overschrijden. Ook dient zich de vraag aan of de politie - wat betreft de wijze van benadering van een verdachte - niet bepaalde grenzen overschrijdt welke door het recht aan een behoorlijke opsporing worden gesteld. Wat zich precies tijdens een dergelijke operatie voordeed bleef tot voor kort meestal achter de schermen. Dit was mogelijk omdat een op deze wijze gevoerd opsporingsonderzoek meestal leidt tot een betrapping op heterdaad wat op zich meestal leidt tot een bekentenis van de verdachte. Voor de bewijsvoering was de voorgeschiedenis van de aanhouding derhalve van weinig belang. De laatste twee jaar echter (vgl. de in dit artikel genoemde uitspraken uit 1978/ 1979), hebben raadslieden van terecht staande verdachten steeds meer de rechtmatigheid van het op deze wijze verkregen bewijsmateriaal aangevochten. Om zo'n verweer op zijn juistheid te kunnen beoordelen dient het hele opsporingsonderzoek te worden bekeken. Onder invloed van een aantal rechtszaken is het werk van de undercoveragent sterk in de schijnwerpers komen te staan. Tevens heeft de rechtspraak een paar - vage - criteria ontwikkeld waaraan het optreden van de lokagent moet voldoen, wil het rechtmatig zijn. Het is van belang om die Nederlandse rechtspraak eens te vergelijken met de rechtmatigheidscriteria die in de Verenigde Staten op dit gebied door de rechter zijn ontwikkeld. De reden hiervoor is, dat de Amerikaanse rechter al een halve eeuw geleden, tamelijk scherpe voorwaarden met betrekking tot het optreden van de undercover agent heeft gesteld, welke voorwaarden regelmatig als verweer worden aangevoerd. Onderstaande uiteenzetting zal dan ook de in de Verenigde Staten op het gebied van het optreden van undercover agenten ontwikkelde theorieën bespreken en deze vergelijken met de door Nederlandse rechters gedane uitspraken.

januari 1981
AA19810006

Misleidende reclame

P. Neleman

Ofschoon zij reeds enige tijd geleden in werking is getreden en inmiddels blijkens persberichten al tot rechterlijke uitspraken heeft geleid, verdient de medio vorig jaar tot stand gekomen wettelijke regeling omtrent  misleidende reclame nog enige aandacht in deze rubriek. Het gaat hier om de Wet van 6 juni 1980, Stb. 304, houdende regelen omtrent de privaatrechtelijke bescherming tegen misleidende reclame (kamerstukken 13 611) die met ingang van 14 juli 1980 in werking is getreden (indien men voor de wetstekst het Staatsblad raadpleegt, dient men er wel op te letten dat daarop naderhand een belangrijke rectificatie is verschenen). De parlementaire behandeling van het wetsontwerp heeft alles bij elkaar vrij geruime tijd in beslag genomen - het wetsontwerp werd al op 18 september 1975 onder verantwoordelijkheid van de toenmalige Minister van Justitie van Agt ingediend - maar wel zijn tijdens die behandeling een aantal wijzigingen aangebracht, die maakten dat het ontwerp, dat in zijn oorspronkelijke vorm velen niet ver genoeg ging, tenslotte in beide Kamers zonder stemming kon worden aangenomen. Aldus bezien kan men toch zeggen dat hier sprake is geweest van een vruchtbare samenwerking tussen Regering en Staten-Generaal. Tot slot van deze inleiding verdient voorts nog vermelding dat er tijdens de parlementaire behandeling reeds veel aandacht aan het wetsontwerp is besteed; te noemen vallen onder meer de artikelen van Verkade in NJB 1976, p. 357 e.v. en NJB 1979, p. 458 e.v. alsmede dat van Slagter in TVVS 1980, p. 37 e.v. In deze artikelen vindt men, behalve uitgebreide verwijzingen naar verdere literatuur, beschouwingen over de inhoud van het ontwerp in de verschillende stadia van behandeling.

Annotaties en wetgeving | Wetgeving
januari 1981
AA19810022

Geldzak-arrest

J.H. Christiaanse

Hoge Raad 24 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AW9890 Inkomsten uit vermogen voor de inkomstenbelasting Op 20 februari I 972 overleed de vader van belanghebbende, AX, als zijn enige testamentaire erfgename nalatende zijn buiten iedere gemeenschap van goederen met hem gehuwde echtgenote, mevrouw AX-Y. Het echtpaar had vijf kinderen, belanghebbende zijn zuster BX en zijn drie broers CX, DX en EX, die naar aanleiding van de uiterste wilsbeschikking van hun vader allen een beroep op hun wettelijk erfdeel hebben gedaan. Tot de nalatenschap waren dientengevolge gerechtigd belanghebbendes moeder voor drie/achtste en belanghebbende, zijn zuster en zijn broers ieder voor een/achtste aandeel. Tot de boedel hoorde de helft van het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal van de naamloze vennootschappen - verder aan te duiden als ‘X BV’, met beperkte aansprakelijkheid, ‘X Houthandel’, gevestigd te V - in totaal geplaatst en volgestort: 50 aandelen à f 1000,- en ‘M’, eveneens gevestigd te V met een geplaatst en volgestort kapitaal van 10 aandelen à f 1000. De andere helft van het geplaatste kapitaal van deze  vennootschappen - verder aan te duiden als ‘X BV’, onderscheidenlijk ‘M BV’ - was en is in handen van een in Zwitserland wonende broer van belanghebbende vader. FX: belanghebbende vader en deze oom van   belanghebbende bezaten derhalve ieder 25 aandelen X BV en 5 aandelen M BV.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
januari 1981
AA19810026