Resultaat 2977–2988 van de 3130 resultaten wordt getoond
S.C.J.J. Kortmann
Hoge Raad 25 maart 1988, nr. 13171, ECLI:NL:HR:1988:AD0247, RvdW 1988, 69 (Staal Bankiers/Mr. Ambags q.q.) In dit arrest en de daarbij behorende noot staat centraal in hoeverre een toekomstige vordering door een cessie tot zekerheid overgaat op de cessionaris . Daarbij komt eerdere jurisprudentie aan de orde waarbij de vereisten voor de overdracht van toekomstige goederen wordt besproken (voldoende bepaalbaarheid, opschortende tijdsbepaling). Ook wordt de werking van het faillissement hierbij besproken. De cessie van een toekomstige vordering kan wegens het bepaalde in artikel 23 Fw (thans art. 35 lid 2 Fw) niet tegen de boedel worden ingeroepen, indien de cedent vóór het ontstaan van de vordering wordt failliet verklaard.
Annotaties en wetgeving | Annotatiejanuari 1989AA19890056
D.H. Cross
In dit artikel wordt ingegaan op de positie van de Vereniging voor de Effectenhandel en haar regelgevend beleid van de afgelopen jaren; daaruit zal blijken, dat de rol van de Vereniging behoorlijk veelomvattend is. Allereerst volgt een kort overzicht van wettelijke regelingen betreffende de effectenhandel in Nederland. Daarna wordt onder anderen ingegaan op regels betreffende misbruik van voorwetenschap en remisier.
Opinie | Columnjanuari 1989AA19890025
december 1988
R.J.C. Flach, G.R. Rutgers
A.G. Castermans, M.E. Franke, W.L. Valk
J.H. Hubben
F.T. Oldenhuis
F. van Kranen
E.H. Hondius
R. van den Bosch
Bij het op stapel zetten en uitvoeren van sterfhuisconstructies spelen de banken een essentiële en onmisbare rol. Niet zelden krijgt deze nadrukkelijke betrokkenheid een dubieus stempel opgedrukt, al is het alleen maar vanwege het feit dat de banken zich dikwijls reeds aan alle kanten hebben ingedekt, op het moment dat 'de reorganisatieplannen' aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Het is de vraag of het hierdoor veroorzaakte gevoel van onvrede zich laat vertalen in een juridische aanvechtbaarheid. In het nu volgende betoog zal de positie van (door de constructie benadeelde) schuldeisers van de in het sterfhuis achterblijvende werkmaatschappijen centraal staan, waarbij in het bijzonder aandacht besteed zal worden aan de vraag in hoeverre de handelwijze van de bank jegens hen als paulianeus of (anderszins) onrechtmatig kan worden aangemerkt.
Overig | Rode draad | Financiële markten en instellingendecember 1988AA19880828
J.L.P. Cahen
Hoge Raad 29 april 1988, nr. 13161, ECLI:NL:HR:1988:AD0300, RvdW 1988, 84 Arrest van de Hoge Raad met daarbij behorende noot over de bescherming van een verkrijger van een goed te goeder trouw tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder. Daarbij speelt ook nog de cessie van de vorderingen.
Annotaties en wetgeving | Annotatiedecember 1988AA19880862
H. Cohen Jehoram
Hoge Raad 20 november 1987, nr. 13023, ECLI:NL:HR:1987:AD0056, RvdW1987, 219, Informatierecht AMI1988/2, 36 (Staat/Den Ouden). Ook bekend als Prestatieontlening III. Derde publicatie in een reeks annotaties waarin de prestatieontlening aan de orde komt. Wederom wordt geoordeeld dat de prestatieontlening geen onrechtmatige daad is in mededingingsrechtelijke zin. In de noot wordt hier wederom op in gegaan.
Annotaties en wetgeving | Annotatiedecember 1988AA19880869
R.H. Maatman
Rechtsvraag op het gebied van het institutionele vennootschapsrecht. Antwoord op de vraag waarin wordt gesteld hoe ontslagen bestuurders zich tegen hun ontslag door een stemming van de algemene vergadering kunnen verzetten.
Perspectief | Rechtsvraagnovember 1988AA19880788