Shop

Witlof-kwekerij-arrest Zevenaar

J. Wessel

KB, 31 mei 1974 nr. 26, S. 244 (Zevenaar), Bouwrecht 1974, p. 605.

juli 1981
AA19810358

Plakverordening Dordrecht

F.H. van der Burg

HR (Strafkamer) 2 oktober 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7356, nr. 70480, NJ 1980, 105, met noot M.S. (mrs. Moons, Bronkhorst, Royer, De Waard, Hermans).

Annotaties en wetgeving | Annotatie
juli 1981
AA19810368

Beantwoording Rechtsvraag (124) Sociaal recht

B.S. Frenkel

Problemen bij een recht op wezenpensioen van een EEG-onderdaan

Perspectief | Rechtsvraag
juli 1981
AA19810377

Beantwoording Rechtsvraag (125) staatsrecht

A.M. Donner

Moeilijkheden bij de samenstelling van Gedeputeerde Staten

Perspectief | Rechtsvraag
juli 1981
AA19810380

Rechtsvraag (129) strafprocesrecht

Vereniging Wetswinkel Utrecht

Rechtspositie van ‘beperkten’ in huizen van bewaring

Perspectief | Rechtsvraag
juli 1981
AA19810383

Waarheen, Waarvoor? De weg naar een nieuwe politiewet

H.J. de Kluiver

Dit artikel is gewijd aan de politie. De inspiratie ervoor deed ik op door het volgen van de gebeurtenissen rond het voorontwerp van een nieuwe politiewet. Die gebeurtenissen namelijk wekten bij mij het gevoel dat achter de mooie woorden en aandoenlijke pleidooien van allerlei gezagsdragers, niet minder schuil ging dan een strijd om de verdeling van de macht. Dat gevoel noodde tot nadere studie. Resultaat daarvan werd de stelling dat een beschrijving van de politieproblematiek vanuit de gezichtshoek van de macht bij kan dragen aan een verheldering van de discussies rond de politie. In dit artikel nu wil ik beproeven of deze stelling houdbaar is. Daartoe loop ik de weg die uiteindelijk geleid heeft tot het voorontwerp van een nieuwe politiewet nog eens kritisch langs onder het stellen van de vragen: waarheen? waarvoor? Na het schetsen van een historisch perspectief komen daarbij aan de orde: de politiewet 1957, ontwikkelingen bij de politie, politie in verandering, de verhouding burgemeester-politie, het voorontwerp van een nieuwe  Politiewet en de reacties op dit voorontwerp. Ik besluit met een korte conclusie.

juni 1981
AA19810271

De procedure van plaatsing van een buitenlands pleegkind ter adoptie

J.C.E. Ackermans-Wijn

De staatssecretaris van justitie, mevrouw Mr. E.A. Haars, heeft op 9 mei 1980 een nota aan de Tweede Kamer gestuurd over de ‘praktische gang van zaken rond adoptie en adoptievoorbereiding’. Deze nota geeft, na een kort historisch overzicht van de belangrijkste 0ntwikkelingen op het gebied van adoptie vanaf 1956, een schets van de huidige gang van zaken met betrekking tot de adoptie van buitenlandse pleegkinderen. Vervolgens komt de staatssecretaris tot de formulering van enige beleidsvoornemens en de uitwerking daarvan in wettelijke voorzieningen. Opgemerkt moet worden dat deze nota uitsluitend gaat over de plaatsing van een buitenlands pleegkind in een gezin voorafgaand aan de adoptie. De adoptie als juridisch instituut, zoals deze geregeld is in de artt. 227-232 BW en 970-984 Rv, komt in deze nota niet aan de orde. In dit artikel zal de procedure van plaatsing van een buitenlands pleegkind ter adoptie worden besproken, waarbij met name aandacht zal worden besteed aan de rechtsmiddelen die de aspirant-adoptiefouders hebben bij weigering van de beginseltoestemming en de verblijfsvergunning. De adoptienota zal ter sprake komen voor zover de daarin vervallen beleidsvoornemens een verandering beogen van de huidige procedure.

juni 1981
AA19810279

Reactie: Enige van de vele misverstanden inzake het in opspraak gebrachte art. 1639w BW

A.P. Funke

‘Artikel 1639w BW in opspraak’ is de intrigerende titel van het interessante opstel van de Nijmeegse en Boxmeerse kantonrechter Petri in Ars Aequi van april 1981. Die opspraak zal wel voortduren zolang de wetgever niet voor een goede tekst zorgt en artt. 429u-429r Rv. niet voor de procedure van 1639w in werking stelt Hoewel 1639w in opspraak is geraakt en veel over de tong gaat, neemt zijn populariteit nog steeds toe. Genoemd opstel geeft mij aanleiding de volgende misverstanden te signaleren.

Meesters-column
juni 1981
AA19810286

Van juristen die teveel wisten: de wet tweefasenstruktuur en het juridisch onderwijs

G.J.J. Heerma van Voss

‘... opdat Uw oren alsmede Uw geest geen onnutte ballast en geen verkeerde bepalingen opnemen, maar slechts datgene, wat in de praktijk bewezen heeft gelding te hebben. En hetgeen in vroeger tijd voor de vorige generatie ter nauwernood pas na vier jaar mogelijk was, nl. om dan de keizerlijke verordeningen te lezen, daarmede kunt U nu al vanaf het eerste ogenblik, tot zoveel eer en zoveel geluk waardig bevonden, dat U zowel het begin als het einde van het rechtsonderricht bij monde van de keizer deelachtig wordt.’ Keizer Justinianus tot de naar kennis der wetten begerige jeugd in 533. Nu het wetsontwerp tweefasenstruktuur op 10 maart jongstleden de Eerste Kamer is gepasseerd ziet hel er naar uit, dat de juridische opleiding toch in hel keurslijf wordt gedrongen van het vijftien jaar oude model-Posthumus. Hieronder worden de onderwijskundige gevolgen besproken, die daarvan moeten worden gevreesd: het wordt nog moeilijker de studie op een wetenschappelijk en maatschappelijk verantwoord peil te brengen.

Onderwijs
juni 1981
AA19810288

Groeiend besef in de VN: juridische normen zijn onvoldoende

T.C. van Boven

juni 1981
AA19810291

Volkstelling uitge(s)teld

H. Prins

Wanneer alles volgens plan verlopen zou zijn, zou nu - begin juni - de volkstelling afgesloten zijn en kon men een begin maken met de verwerking van de resultaten. Maar zover is het niet gekomen. De resultaten van de proeftellingen zijn niet om over naar huis te schrijven en de wetgeving op privacy-gebied is nog steeds niet van de grond. Het uitstel van de volkstelling maakt uitgebreidere steekproeven noodzakelijk. Dit geharrewar is een aardige aanleiding om eens bij de vraag stil te staan of een integrale volkstelling nog wel nodig is.

Witte stukken
juni 1981
AA19810292

Wet Nationale ombudsman

E.M.H. Hirsch Ballin

De langdurige openbare discussie over de vraag of en, zo ja, in welke vorm Nederland naar het voorbeeld van andere landen - de Scandinavische landen voorop - een officiële ombudsman zou moeten krijgen, is voorlopig afgesloten met de totstandkoming van de Wet van 4 februari 1981 (Stb. 35). houdende instelling van het ambt van Nationale ombudsman en wijziging van een aantal wetten (Wet Nationale ombudsman). Het wetsontwerp 14178 dat aan deze wet ten grondslag ligt, was in 1976 onder verantwoordelijkheid van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken De Gaay Fort man en de toenmalige Minister van Justitie Van Agt aan het parlement aangeboden. Het is door hun opvolgers Wiegel en De Ruiter en door de Tweede Kamer op verscheidene punten gewijzigd, onder meer wat de aanduiding van het ambt betreft: het oorspronkelijke wetsontwerp sprak van een ‘Commissaris van onderzoek’. De voorbereidingen voor de inwerkingtreding zijn thans reeds een goed eind op gang. Er wordt naar gestreefd dat de eerste ombudsman of -vrouw op 1 januari 1982 het werk ter hand zal kunnen nemen. Afgezien van de vervulling van de politietaken is de wet voorshands niet van toepassing op gedragingen van de gedecentraliseerde overheidsorganen en hun ambtenaren.

Annotaties en wetgeving | Wetgeving
juni 1981
AA19810295