Shop

Politie-optreden = rechten plattreden? – Een reaktie

C.A. de Bruin

Opinie | Reactie/nawoord
september 1981
AA19810483

Nota Handhaving Milieurecht: het opmaken van de tussenstand

M.P.J.G. Göbbels

In mei van dit jaar stuurden de ministers De Ruiter en Ginjaar de in april aangekondigde nota ‘Handhaving Milieurecht’ naar de Tweede Kamer. In deze nota proberen zij aan te geven welke de belangrijkste beleidslijnen zullen zijn met betrekking tot de handhaving van het milieurecht. De nota is in eerste instantie bedoeld als houvast voor de kamercommissie die de coördinatie van de opsporing van milieudelicten sinds 1976 in studie heeft.

Witte stukken
september 1981
AA19810488

Arob-beroep en beroep op de Kroon

E.M.H. Hirsch Ballin

Op 6 maart 1981 zijn Algemene Aanwijzingen voor de Rijksdienst, houdende Richtlijnen voor de keuze tussen Arob-beroep en beroep op de Kroon vastgesteld (Stcrt. 23 maart 1981, nr. 56). Algemene Aanwijzingen voor de Rijksdienst worden steeds vastgesteld door de Minister-President, handelende - zoals de aanhef van de desbetreffende besluiten meldt - in overeenstemming met het gevoelen van de Raad van Ministers. Zij bevatten normen die op een bepaald terrein eenheid moeten brengen in de werkzaamheden van de diverse departementen. Eerder kwamen onder meer Aanwijzingen inzake Ministerraadstukken. Aanwijzingen inzake Wetgevingstechniek en Aanwijzingen inzake brieven betreffende wetten en Koninklijke besluiten tot stand. Algemene Aanwijzingen voor de Rijksdienst hebben buiten de centrale overheid geen bindende kracht. Wel kunnen zij doorwerken in naar buiten gericht overheidsoptreden. Dit geldt ook voor de nu vastgestelde Richtlijnen voor de keuze tussen Arob-beroep en beroep op de Kroon, die blijkens het inleidende hoofdstuk A twee functies hebben: enerzijds moeten zij richting geven aan de opzet van de rechtsbescherming inzake beschikkingen in wetsontwerpen (zowel bij geheel nieuwe wetgeving als bij herziening van bestaande wetgeving), anderzijds zullen zij worden gehanteerd bij de besluitvorming van de regering over de vraag of kan worden ingestemd met het openstelling van beroep op de Kroon in verordeningen van lagere publiekrechtelijke lichamen, in het bijzonder provinciale verordeningen. Deze twee functies hebben elk hun eigen voorgeschiedenis, waarop onder 2 en 3 wordt ingegaan. De inhoud van de richtlijnen wordt onder 4 besproken. Onder 5 wordt ten slotte kort ingegaan op enkele andere recente ontwikkelingen met betrekking tot het Arob-beroep en het beroep op de Kroon.

Annotaties en wetgeving | Wetgeving
september 1981
AA19810490

Vuilnisbelt Zaanstad

M.C.B. Burkens

Pr. Arr. Rb. Haarlem (k.g.) 6 juni 1980 (Mr. Van den Haak) Kort geding aangespannen door een op bevordering van het leefklimaat gerichte belangenvereniging van bewoners tegen de gemeente Zaanstad, strekkende tot verbod van verdere exploitatie van een vuilnisbelt, welke exploitatie plaatsvond in strijd met het bepaalde in de Hinderwet. Ontvankelijkheid van de belangenvereniging ondanks het verweer van de gemeente, inhoudende dat voor de belangenvereniging een deugdelijke administratiefrechtelijke weg heeft opengestaan en nog openstaat, t.w. een verzoek aan gedeputeerde staten tot het oefenen van politiedwang.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
september 1981
AA19810497

Beantwoording rechtsvraag (123) Strafrecht

J.W. Fokkens

Perspectief | Rechtsvraag
september 1981
AA19810503

Beantwoording rechtsvraag (128) strafprocesrecht

C.F. Rüter, J.M. Verheul

Uitsluiting voor het bewijs van een proces-verbaal waaruit niet blijkt dat door de betreffende opspo­ringsambtenaren verdachte op de hoogte is gesteld van het feit dat hij niet tot antwoorden verplicht is?

Perspectief | Rechtsvraag
september 1981
AA19810505

Rechtsvraag (130) privaatrecht

Gebruiksrecht van het huis door de vrouw na overlijden van de man. Onderverhuur in strijd met afspraken tussen erfgenamen. Rechten van de onderverhuurder.

Perspectief | Rechtsvraag
september 1981
AA19810510

De rechtshandeling: wil of vertrouwen?

J. Aarts

Het huidige BW bevat geen algemene regeling betreffende de rechtshandeling. Ook de literatuur over het begrip rechtshandeling is schaars. Wellicht houdt het één verband met het ander. Hoe dit ook zij, het ontwerp BW voorziet wel in een zodanige regeling. In boek 3, dat handelt over het vermogensrecht in het algemeen, is de tweede titel gewijd aan rechtshandelingen. Reden genoeg om eens war dieper in te gaan op de vraag wat nu onder een rechtshandeling moet worden verstaan. Dit artikel gaat over de grondslagen van de rechtshandeling. De vraag zal zijn, of de aanduiding ‘wil of vertrouwen’ hiervoor wel bepalend is. Wat houdt een wilsleer, een vertrouwensleer nu eigenlijk in? Welke visie ligt besloten in de artikelen 3.2.2 tot en met 3.2.3a van het ontwerp BW, en, wal belangrijker is, zijn we met het omwerp op de goede weg?

augustus 1981
AA19810397

Over de rechtspositie van student-assistenten

M.G. Rood

Nu de bezuinigingen aan de instellingen voor wetenschappelijk onderwijs aan de orde van de dag zijn, verdient het wellicht aanbeveling de positie van student-assistenten eens nader te bezien. Plannen om hen niet meer voor 12, doch voor 9 maanden in dienst te nemen of plotselinge vermindering van hun wekelijkse arbeidstijd (en loon), doen de vraag rijzen hoe hun rechtspositie is geregeld. Rechtspositionele regelingen zijn te lijvig om ze in deze kolom volledig te bespreken. Ik zal mij daarom beperken tot de punten die het meeste de aandacht verdienen, te weten: - de duur van het dienstverband, - de consequenties van ziekte en invaliditeit, - het einde van het dienstverband, - de consequenties van werkloosheid. Voor dat deze vier onderwerpen belicht kunnen worden, zullen we eerst stilstaan bij de vraag welk rechtsregime de verhouding instelling-student-assistent beheerst.

Onderwijs
augustus 1981
AA19810406

Het rechtsgevoel

C. Smit-Karsten

In juridische beslissingen spelen drie aspekten van de persoonlijkheid mee: het verstand, de wil en het gevoel. Aan de twee eerste aspekten wordt uitgebreid aandacht besteed, een beslissing wordt gemotiveerd met rationele overwegingen en doorgevoerd, bijvoorbeeld de ontruiming na een vonnis met behulp van een overheidsapparaat dat gebonden is aan regels van het recht. Het gevoel neemt een mystieke plaats in. vormt een soort laatste grond van beslissingen, die zich niet meer door rationele argumenten laat rechtvaardigen. Schollen omschrijft het in het Algemeen Deel als ‘hier sta ik en ik kan niet anders’, de beslissing moet zó zijn en niet anders. De weg tot dit moment is een sprong, van het rationele in het irrationele. Krabbe’s theorie stemt hiermee overeen in zoverre hij stelt dat de wetgeving zich uiteindelijk laat rechtvaardigen door in harmonie te zijn met het rechtsbewustzijn van het volk. Tegenstanders van zijn theorie merken op: ‘ja, maar wiens rechtsbewustzijn geeft dan de doorslag, er zit verschil in het rechtsbewustzijn van een werkster en dat van een professor.’ Tegenwoordig zou je zeggen: ‘er zit verschil in het rechtsbewustzijn van een kraker en een speculant’, ofwel: ‘uw rechtsorde is de onze niet’ (Polak).

augustus 1981
AA19810409

de Europese Gemeenschappen (EG) en de Europese Conventie voor de rechten van de mens (ECRM)

M. de Blois

Het is alweer twee jaar geleden dat de Commissie van de EG in een memorandum' een pleidooi voerde voor de toetreding van de EG tot de ECRM. Het was de bedoeling van de Commissie haar opvatting, die in haar ogen de beste manier zou zijn om te komen tot een versterking van de mensenrechtenbescherming in de EG, tot inzet te maken van discussie. Deze is niet overal in de lidstaten van de EG en de staten partij bij de ECRM met evenveel verve gevoerd. Het is onze bedoeling door middel van deze bijdrage opnieuw de aandacht te vragen voor deze discussie. Daartoe willen wij eerst een paar opmerkingen maken over de prealabele vraag naar de verhouding tussen de EG en de rechten van de mens. Vervolgens wordt in vogelvlucht nagegaan hoe de mensenrechtenbescherming thans binnen het kader van de EG plaatsvindt. Daarna komt het Memorandum van de Commissie aan de orde. Ter afsluiting maken wij een aantal evaluerende opmerkingen.

augustus 1981
AA19810413

Rechtsbescherming en democratisering

T. Pas

Onlangs is de nota Patiëntenbeleid verschenen waarin de plaats van de patiënt in de gezondheidszorg aan de orde wordt gesteld. De nota streeft ernaar de mondigheid van de patiënt te bevorderen. Dit moet ertoe leiden dat hij mee gaat denken en meebeslissen over de behandeling die hij ondergaat. Tot zover de nota. Deze democratisering kan slechts dan werkelijk van de grond komen als de rechtspositie van de patiënt beter wordt gewaarborgd dan op dit moment het geval is. De feitelijk rechteloze positie van een patiënt blijkt met name, wanneer hij naar aanleiding van de ondergane medische behandeling een klacht in wil dienen. Op enkele rechtspositionele knelpunten op dil gebied zal hieronder nader worden ingegaan. Vervolgens komen de opvattingen van de staatssecretaris aan de orde.

Witte stukken
augustus 1981
AA19810418