Annotatie

Resultaat 337–348 van de 1287 resultaten wordt getoond

De rangorde van boedelschulden bij onrechtmatige inning van een verpande vordering en de fundamenten van ons vermogensrecht

R.M. Wibier

Hoge Raad 5 februari 2016, nr. 14/06068, ECLI:NL:HR:2016:199, JOR 2016/83 m.nt. S.C.J.J. Kortmann, NJ 2016/187 m.nt. F.M.J. Verstijlen (Rabobank/Verdonk q.q.)

Annotaties en wetgeving | Annotatie
september 2016
AA20160633

De rechter als getuige

G.R. Rutgers

Hoge Raad 7 juni 2002, nr. C00/266HR, ECLI:NL:HR:2002:AE0651, RvdW 2002, 981 (Mr. X./Van Dommelen en Domaro BV) Ook voor de kantonrechter die geen proces-verbaal heeft opgemaakt van een comparitie van partijen, geldt de verplichting, als verwoord in artikel 165 lid 1 Rv, om als getuige (in hoger beroep) een verklaring af te leggen (in casu over hetgeen tijdens die comparitie is voorgevallen).

Annotaties en wetgeving | Annotatie
december 2002
AA20020902

De rechtspositie van de executeur naar oud en geldend erfrecht, alsmede het rechtskarakter van de verdeling

A.J.M. Nuytinck

Hoge Raad 21 november 2008, nr. C07/049HR, ECLI:NL:HR:2008:BD5985, LJN: BD5985 In deze uitspraak van de Hoge Raad en de daarbij behorende noot van Nuytinck wordt ingegaan op de rechtspositie van de executeur en het rechtskarakter van de verdeling. In deze zaak is het oude erfrecht van toepassing op de verdeling op de voet van art. 133 Overgangswet NBW. In de noot wordt echter ook in gegaan op het verdelingsvraagstuk naar nieuw erfrecht.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
januari 2009
AA20090044

De rechtspositie van ongehuwd en ongeregistreerd samenwonenden zonder samenlevingscontract

A.J.M. Nuytinck

Hoge Raad 10 mei 2019, nr. 18/00773, ECLI:​NL:​HR:​2019:​707 (mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh; plv. P-G mr. F.F. Langemeijer). Relatievermogensrecht. Samenwoning zonder huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract. Vrouw investeert geld in verbouwing woning van de man. Recht op vergoeding van de investering? Analoge toepassing van artikel 1:87 BW? Gemeenschap in de zin van titel 3.7 BW? Ongerechtvaardigde verrijking door besparing van kosten? Redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:2 lid 1 BW.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
juni 2019
AA20190477

De rechtstreekse en onrechtstreekse werking van EG-richtlijnen

K.J.M. Mortelmans

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) 14 juli 1994, zaak C-91/92, ECLI:EU:C:1994:292 (Paola Faccini Dori/Recreb Srl) Arrest van het HvJ EG waarbij aan de orde komt in hoeverre richtlijnen die niet geïmplementeerd zijn voor burgers rechtstreeks werking hebben. Daarnaast is de uitspraak van belang in het licht van de horizontale werking van richtlijnen. In de noot wordt op beide punten ingegaan.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
december 1994
AA19940845

De rechtsvormende taak van de rechter en de Caribische strijd om het homohuwelijk

J.J.J. Sillen

Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:977 en ECLI:NL:HR:2024:978

Annotaties en wetgeving | Annotatie
oktober 2024
AA20240865

De redelijkheid in de strafrechtelijke causaliteit

J. de Hullu

Hoge Raad 25 juni 1996, nr. 102559, ECLI:NL:HR:1996:ZD0496 (Niet behandelde longinfectie) Er is strafrechtelijke causaliteit indien het redelijk is om het gevolg aan het handelen van de verdachte toe te rekenen. Het kan redelijk zijn de dood van een slachtoffer aan de verdachte toe te rekenen indien de verdachte door het toebrengen van buitengewoon ernstig letsel de omstandigheden in het leven heeft geroepen, die het slachtoffer ertoe hebben gebracht af te zien van noodzakelijke medische behandeling.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
januari 1997
AA19970049

De reëele en de fictieve opzegtermijn – wie betaalt de loonschade?

J. Riphagen

Kantongerecht Zutphen 28 januari 1999, nr. 88141, JAR 1999/49 De werknemer heeft verzocht om ontbinding op een termijn gelijk aan de anders voor hem geldende opzegtermijn dan wel om een hogere vergoeding; zulks in verband met (het per 1 januari 1999 geldende) artikel 16, lid 3 WW, krachtens welk artikellid het recht op uitkering wordt opgeschort gedurende een fictieve opzegtermijn. Een ontbinding op een zo lange termijn als door de werknemer verzocht laat zich echter niet rijmen met het bepaalde in artikel 7:685 BW ingevolge welk artikel de arbeidsovereenkomst, zo de kantonrechter besluit tot ontbinding, dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Voor wat betreft de gevraagde hogere vergoeding moet gelden dat het buiten twijfel is dat de wetgever via het derde lid van artikel 16 WW een anticumulatieregeling in het leven heeft geroepen ten laste van de werknemer. Er is dan ook geen aanleiding tot het toekennen van een hogere vergoeding, te betalen door de werkgever, dan voor 1 januari 1999 gebruikelijk zou zijn geweest.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 1999
AA19990828

De relativiteit van de toelating als vluchteling

S.D. Lindenbergh

Hoge Raad 13 april 2007, nr. C06/081HR, ECLI:NL:HR:2007:AZ8751, LJN: AZ8751, RvdW 2007, 397 (Staat/Y) In deze annotatie komt aan de orde hoe de Hoge Raad heeft geoordeeld over de relativiteitsleer bij een geschonden norm over toelating tot Nederland en het daardoor mislopen van inkomsten. De annotator gaat in op de verschillende aspecten van de relativiteitsleer en bespreekt de achtergronden.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
oktober 2007
AA20070777

De roekeloze automobilist

T. Kooijmans

Hoge Raad 15 oktober 2013, nr. 12/00885, ECLI:NL:HR:2013:959 (De roekeloze automobilist)

Annotaties en wetgeving | Annotatie
februari 2014
AA20140118

De Rouw: strekking en reikwijdte decharge als verweer tegen bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement

M.J.G.C. Raaijmakers

Hoge Raad 25 juni 2010, nr. 08/04540, ECLI:NL:HR:2010:BM2332, LJN: BM2332; JOR 2010/227 m.nt. J.B. Wezeman (A.J. de Rouw/Mr. J.J. Dingemans q.q.)

Annotaties en wetgeving | Annotatie
maart 2011
AA20110214

De ruzie met de hamer: het ontslag op staande voet en de gevolgen voor de werknemer

J. Riphagen

Hoge Raad 12 februari 1999, nr. 16732, C97/211HR, ECLI:NL:HR:1999:ZC2846, JAR 1999/102 Uit artikel 7:677, lid 1 BW volgt dat de werkgever niet schadeplichtig is, indien hij de dienstbetrekking onder de aldaar aangegeven voorwaarden om een dringende reden opzegt. Daarmee laat zich bezwaarlijk rijmen dat een met recht wegens een dringende reden gegeven ontslag desondanks kennelijk onredelijk kan zijn, zodat de werkgever op die grond wel schadeplichtig zou zijn. Een en ander past ook overigens niet in de wettelijke regeling van het einde van de arbeidsovereenkomst in het BW. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer in aanmerking worden genomen.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
december 1999
AA19990941

Resultaat 337–348 van de 1287 resultaten wordt getoond