Internationaal Europees en buitenlands recht

Resultaat 217–228 van de 1447 resultaten wordt getoond

De rechten van het kind belicht; het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind

P.J.A. Prinsen, J. Wind

Op 6 februari 1995 heeft Nederland het Verdrag inzake de rechten van het kind geratificeerd door 'ne-derlegging' van de akte van bekrachtiging bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Op 8 maart 1995 trad het verdrag voor Nederland in werking. In dit artikel wordt dit verdrag besproken. Het valt te hopen dat het een stap in de richting van volledige acceptatie van de rechten van het kind is. Dat het daar nogal aan schort, wordt geschetst middels een vergelijking van de waarborgen van een strafprocedure met die van de (civielrechtelijke) procedure bij het vermoeden van een opvoedingsprobleem.

Verdieping | Verdiepend artikel
juli 1995
AA19950586

De rechtsmacht van kust- en havenstaat

R. van der Hoeven

Dit artikel wordt geplaatst tegen de achtergrond van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het Recht van de Zee, gesloten op 10 december 1982 te Montego-Bay. De auteur beschrijft de complexe structuur van deze specifieke jurisdictie, zegt iets over de geschiedenis en de ontwikkeling daarvan en geeft aan dat wanneer de doelstellingen van het genoemde verdrag goed en volledig tot gelding willen komen, dat dan de elementen welke deze specifieke jurisdictie constitueren, waaronder met name ook de infrastructuur (waarvan bijvoorbeeld een kustwacht of soortgelijke diens deel uit maakt), optimaal moeten zijn afgestemd. Zijn betoog is daarbij dat - in de toekomst - deze jurisdictie om verschillende redenen, maar met name vanwege internationale belangen, steeds minder op soevereiniteit gebaseerd wordt maar veeleer op (internationale) functionaliteit.

Bijzonder nummer | Water
mei 1999
AA19990380

De rechtstreekse en onrechtstreekse werking van EG-richtlijnen

K.J.M. Mortelmans

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) 14 juli 1994, zaak C-91/92, ECLI:EU:C:1994:292 (Paola Faccini Dori/Recreb Srl) Arrest van het HvJ EG waarbij aan de orde komt in hoeverre richtlijnen die niet geïmplementeerd zijn voor burgers rechtstreeks werking hebben. Daarnaast is de uitspraak van belang in het licht van de horizontale werking van richtlijnen. In de noot wordt op beide punten ingegaan.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
december 1994
AA19940845

De rechtstreekse werking van de communautaire beschikking

M. Verhoeven

Het ontbreekt aan eenduidige regels voor de rechtstreekse werking van EG-rechtelijke beschikkingen die zijn gericht tot de lidstaat. Recente jurisprudentie van het Hof van Justitie lijkt voor dergelijke beschikkingen van algemene strekking te duiden op een analoge toepassing van de bekende richtlijnenjurisprudentie, maar ruimte voor onzekerheid blijft bestaan. De doorwerking van de tot de lidstaat gerichte beschikking verdient derhalve meer aandacht in de literatuur.

Opinie | Opiniërend artikel
maart 2008
AA20080214

De redelijkheid en billijkheid in het Europese privaatrecht

M.W. Hesselink

De redactie van Ars Aequi heeft mij gevraagd iets te vertellen over mijn dissertatie. Ik zal dit doen door uiteen te zetten hoe mijn promotie-onderzoek verlopen is en hoe ik tot mijn conclusies ben gekomen.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
september 1999
AA19990687

De regulering van de infrastructuur van het internet: de afnemende invloed van de staten

R.W. Rijgersberg, C.N.J. de Vey Mestdagh

Het internet heeft een communicatierevolutie teweeggebracht, en ook ingrijpende gevolgen gehad voor de van oudsher grote invloed van staten op de regulering van de publieke communicatie-infrastructuur. De invloed van staten op de infrastructurele inrichting van het internet blijkt aanzienlijk kleiner dan traditioneel het geval was ten aanzien van soortgelijke publieke infrastructuren. Dit artikel behandelt de technische kenmerken van het internet die hiervoor verantwoordelijk zijn en laat zien waarom de staat zich op het internet van traditionele monopolist op het gebied van de regulering van publieke communicatie-infrastructuren heeft ontwikkeld tot slechts een belangenbehartiger onder velen.

Bijzonder nummer | Internet & recht | Verdieping | Studentartikel
juli 2008
AA20080505

De reikwijdte van de plicht tot conforme interpretatie in het strafrecht tegen de achtergrond van de verhouding tussen de Europese en de nationale rechtsorde

J.G.H. Altena-Davidsen

Mag de nationale rechter weigeren een strafbepaling conform te interpreteren terwijl het Europese recht hem daartoe verplicht, indien conforme interpretatie volgens hem in strijd is met het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Strafrecht? Deze vraag wordt bekeken vanuit verschillende constitutionele theorieën over de verhouding tussen het Europese en het nationale recht.

Bijzonder nummer | Zoeken naar hiërarchie | Overig
juli 2012
AA20120552

De rol van de rechter in politieke geschillen

Over political questions, klimaatverandering en verkiezingen

R. van der Hulle

In deze bijdrage gaat Rob van der Hulle nader in op zijn proefschriftonderzoek, waarin hij de rol van de rechter in politieke geschillen onderzocht.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
juni 2021
AA20210647

De ruimte als domein van oorlogsvoering: een juridisch vacuüm?

L. Peperkamp

Post thumbnail De kosmische ruimte is de nieuwe militaire high ground. Het gevaar van een heuse ‘ruimteoorlog’ doemt op aan de horizon. Dit artikel schetst een aantal militair-technologische ontwikkelingen in het ruimtedomein, laat zien op welke manier het bestaande juridische kader tekort schiet, en pleit voor grondig onderzoek en het ontwikkelen van nieuwe wetgeving.

Bijzonder nummer | Concurrentie
juli 2020
AA20200728

De semi-monistische invloed van het Statuut van het Internationaal Strafhof op nationaalrechtelijke vervolging van internationale misdrijven

G.G.J. Knoops

Rechtbank Rotterdam 7 april 2004, nr. 10/000050-03, ECLI:NL:RBROT:2004:AO7178, LJN-nummer AO7178 Deze zaak kan worden gezien als een eerste voorbeeld waarbij zich de semi-monistische rol van het internationaal strafrecht als het gaat om de doorwerking naar de nationale rechtssfeer voordeed. Immers, deze zaak betrof een vervolging ten overstaan van een Nederlandse strafrechter: - van een niet-Nederlander - voor feiten gepleegd buiten Nederland, en - Welke feiten zijn gepleegd jegens een niet-Nederlands slachtoffer.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
oktober 2004
AA20040729

De slechte gedachte onderstreept het gelijk van het goede

Reactie op 'Staat dient op te treden tegen

J. Alsemgeest

Professor Willems concludeert in zijn artikel ‘Staat dient op te treden tegen “pedopartij ”’ dat ereen partijverbod moet komen op de Partij voor de Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit (PNVD).In deze reactie wil ik een aantal kritische kanttekeningen plaatsen bij zijn juridische argumenten.Ik zal daarbij ingaan op het verschil tussen democratie en rechtsstaat, het Refah Partisi arrest van het EHRM en het boek Over vrijheid van John Stuart Mill. Ik wil benadrukken dat ik geen voorstander ben van de PNVD. De inspiratie om dit artikel te schrijven werd mij vooral ingegeven door het verschil van mening tussen mij en professor Willems. Ik ga dan ook vooral in op de juridischeargumenten die professor Willems gebruikt. (zie ook: EHRM 13-2-2003 Case of Refah Partisi (the Welfare Party) and others vs. Turkey).

Opinie | Reactie/nawoord
oktober 2007
AA20070765

De SLOM-boeren, de melksuperheffing en de aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschappen

K.J.M. Mortelmans

Hof van Justitie Europese Gemeenschappen (HvJ EG) 28 april 1988, zaak 120/86, ECLI:EU:C:1988:213 (Mulder t. de Minister van Landbouw en Visserij) Hof van Justitie Europese Gemeenschappen (HvJ EG) 19 mei 1992, gevoegde zaken C-104/89 en C-37/90, ECLI:EU:C:1992:217 (Mulder en Heinemann t. de Raad en de Commissie van de Europese Gemeenschappen) In deze twee arresten van het HvJ EG bepaalt het hof dat een verordening uit 1985 (Vo. nr. 857/84) waarin is bepaald dat melkveehouders het tijdelijk verbod wordt op gelegd om melk te leveren nadat zij in 1977 op grond van een andere verordening (Vo. nr. 1078/77) vrijwillig voor een periode van 5 jaar een verbintenis zijn aangegaan om minder melk te leveren welke eerstgenoemde verordening ten aanzien van voornoemde melkveehouders in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De schade die als gevolg van de toepassing van de verordening uit 1984 is ontstaan, komt voor vergoeding in aanmerking. In de noot wordt dieper op deze problematiek ingegaan.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
december 1992
AA19920803

Resultaat 217–228 van de 1447 resultaten wordt getoond