Burgerlijk recht

Resultaat 601–612 van de 3048 resultaten wordt getoond

De rechtspositie van de kamerhuurder sinds 1 augustus 2003

A.M. Kloosterman

Met ingang van 1 augustus 2003 is het nieuwe huurrecht in werking getreden. In dit artikel zal de rechtspositie van de kamerhuurder worden beschreven aan de hand van dit nieuwe recht. Geconcludeerd wordt dat de kamerhuurder nog steeds een grote mate van huurbescherming en huurprijsbescherming geniet. tevens zal in dit artikel aandacht worden besteed aan een andere recente ontwikkeling: de toenemende invloed van het algemene verbintenissenrecht op het huurrecht.

Verdieping | Verdiepend artikel
januari 2004
AA20040016

De rechtspositie van ongehuwd en ongeregistreerd samenwonenden zonder samenlevingscontract

A.J.M. Nuytinck

Hoge Raad 10 mei 2019, nr. 18/00773, ECLI:​NL:​HR:​2019:​707 (mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh; plv. P-G mr. F.F. Langemeijer). Relatievermogensrecht. Samenwoning zonder huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract. Vrouw investeert geld in verbouwing woning van de man. Recht op vergoeding van de investering? Analoge toepassing van artikel 1:87 BW? Gemeenschap in de zin van titel 3.7 BW? Ongerechtvaardigde verrijking door besparing van kosten? Redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:2 lid 1 BW.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
juni 2019
AA20190477

De rechtstreekse en onrechtstreekse werking van EG-richtlijnen

K.J.M. Mortelmans

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) 14 juli 1994, zaak C-91/92, ECLI:EU:C:1994:292 (Paola Faccini Dori/Recreb Srl) Arrest van het HvJ EG waarbij aan de orde komt in hoeverre richtlijnen die niet geïmplementeerd zijn voor burgers rechtstreeks werking hebben. Daarnaast is de uitspraak van belang in het licht van de horizontale werking van richtlijnen. In de noot wordt op beide punten ingegaan.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
december 1994
AA19940845

De rechtsvormende taak van de rechter in het goederen- en insolventierecht

R.M. Wibier

Post thumbnail In deze bijdrage staat de rechtsvormende taak van de Hoge Raad in het goederen- en insolventierecht centraal. Anders dan soms wordt aangenomen, stelt de Hoge Raad zich daarbij niet per se terughoudender op dan bij (bijvoorbeeld) verbintenissenrechtelijke vraagstukken. Zowel op het terrein van het insolventierecht als bij goederenrechtelijke kwesties wordt de rechtsontwikkeling voor een belangrijk deel vormgegeven in rechtspraak van de Hoge Raad. Het beste voorbeeld van terughoudendheid biedt de benadering van de problematiek van de trust en afgescheiden vermogens in het Nederlandse recht, maar zelfs daar is de Hoge Raad niet alleen maar terughoudend. Bij goederenrechtelijke figuren zoals (fiduciaire) eigendom en pandrecht is de rechtspraak van de Hoge Raad zelfs de belangrijkste bron van de rechtsontwikkeling. Gelukkig maar. De weerbarstigheid van de praktijk vraagt erom dat de Hoge Raad de moeilijke vragen niet uit de weg gaat.

Verdieping | Verdiepend artikel
december 2023
AA20230939

De redelijkheid en billijkheid in het Europese privaatrecht

M.W. Hesselink

De redactie van Ars Aequi heeft mij gevraagd iets te vertellen over mijn dissertatie. Ik zal dit doen door uiteen te zetten hoe mijn promotie-onderzoek verlopen is en hoe ik tot mijn conclusies ben gekomen.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
september 1999
AA19990687

De regeling van abortus in het verenigde Duitsland

T. Barkhuysen

In het verenigde Duitsland gelden nu twee verschillende abortusregelingen: de liberale DDR-regeling, die van toepassing blijft in de deelstaten die voor de vereniging de DDR vormden, en een veel minder liberale regeling in de 'Westduitse' deelstaten. Op grond van het Einigungsvertrag moet de Duitse wetgever aan deze situatie voor het einde van 1992 een einde maken en één abortusregeling voor het verenigde Duitsland ontwerpen. In dit artikel wordt eerst het grondwettelijk kader geschetst waarbinnen een dergelijke regeling moet passen. Daarna worden de (juridische) mogelijkheden onderzocht om de DDR-regeling als regeling voor heel Duitsland in te voeren en daarmee een van de laatste restanten van het DDR-recht in het verenigde Duitsland te behouden.

Verdieping | Studentartikel
januari 1992
AA19920014

De relativiteit van de ongeschreven norm naar Nederlands en Engels recht

R.J.Q. Klomp

Het relativiteitsvereiste levert in de praktijk van het delictuele aansprakelijkheidsrecht zelden problemen op. Toch is het, vooral in het onderwijs, een lastig onderwerp. Het kan een stuk eenvoudiger, zo zal in onderstaande bijdrage worden betoogd. Voorzover het de relativiteit van de ongeschreven norm betreft kunnen we wat van het Engels recht leren.

Bijzonder nummer | Anglo-Amerikaans recht
mei 1998
AA19980398

De relativiteit van de toelating als vluchteling

S.D. Lindenbergh

Hoge Raad 13 april 2007, nr. C06/081HR, ECLI:NL:HR:2007:AZ8751, LJN: AZ8751, RvdW 2007, 397 (Staat/Y) In deze annotatie komt aan de orde hoe de Hoge Raad heeft geoordeeld over de relativiteitsleer bij een geschonden norm over toelating tot Nederland en het daardoor mislopen van inkomsten. De annotator gaat in op de verschillende aspecten van de relativiteitsleer en bespreekt de achtergronden.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
oktober 2007
AA20070777

De relativiteit van wettelijke normen

P.W. den Hollander

Post thumbnail

Sinds het Duwbak Linda- arrest is er veel te doen over de rechtspraak over de relativiteit van wettelijke normen in de zin van artikel 6:163 BW. Hoe zou de rechter de relativiteit van zo'n norm moeten vaststellen? Waarover hebben we het dan eigenlijk? En hebben we het relativiteitsvereiste echt nodig? Deze en andere vragen bespreekt de auteur in zijn proefschrift, dat hij in deze bijdrage op hoofdlijnen bespreekt.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
december 2016
AA20160990

De respectplicht ten aanzien van andermans contractuele belangen

L.M. van Bochove

Post thumbnail

Niet-contractspartijen zijn verplicht in hun handelen enige rekening te houden met het bestaan van een overeenkomst. Dit blijkt uit het feit dat het uitlokken van contractbreuk, en onder omstandigheden ook het profiteren hiervan, als strijdig met de maatschappelijke zorgvuldigheid wordt aangemerkt. Maar in hoeverre is ‘contractbreuk’ vereist? Kan bijvoorbeeld ook het aanzetten tot de opzegging van een overeenkomst als onzorgvuldig worden gekwalificeerd?

Verdieping | Verdiepend artikel
mei 2018
AA20180361

De rol van de (gewijzigde) WCAM bij de collectieve afwikkeling van massaschade ‘en nog wat van die dingen’

C.J.M. Klaassen

Post thumbnail Massaclaims en andere massavorderingen komen regelmatig voor. Een van de instrumenten om deze op efficiënte wijze af te wikkelen, is de WCAM: volgens sommigen een succesvol exportproduct. De WCAM is recent aangepast. In deze bijdrage worden de wijzigingen die deze recente wetswijziging meebrengt wat de afwikkeling van massavorderingen betreft op hoofdlijnen besproken.

Verdieping | Verdiepend artikel
september 2013
AA20130627

De rol van de Raad voor de Kinderbescherming in echtscheidingszaken

Interview met Prof.dr. G.P. Hoefnagels

J.A. van de Hel, I. de Wilde

Prof.dr. G.P Hoefnagels (1927) is emeritus hoogleraar Criminologie, Familie- en Jeugdrecht en scheidingsbemiddelaar. Hij studeerde rechten en psychologie. Hij was van 1950-1954 officier bij de Krijgsraad, van 1954 tot 1956 werkzaam bij de Voogdijraad, daarna research fellow bij de University of California en hoofd onderzoek strafrecht en criminologie(UvA). Van 1969 tot 1992 was hij hoogleraar Criminologie, Familie-en jeugdrecht aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam en van 1987 tot 1995 lid van de Eerste Kamer. Peter Hoefnagels staat onder meer bekend om zijn kritische kanttekeningen bij de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in echtscheidingszaken. Hij promoveerde op een handleiding voor rapportage van de Raad en beschreef een methode voor rapportage. Hij was voorzitter van een ministeriële commissie voor een nieuwe organisatie van de jeugdzorg. Nog steeds analyseert en bekritiseert hij raadsrapportages in zijn expertises voor rechtbanken en hoven. Peter Hoefnagels was in 1974 de ontdekker en eerste beoefenaar van scheidingsbemiddeling in Nederland. In zijn methodische scheidingsbemiddeling, beschreven in zijn Handboek Scheidingsbemiddeling, spelen kardinale fasen en uitgangspunten van het juridisch en het psychologisch proces van scheiden, zoals de scheidingsmelding, het ‘paraplugesprek’en de ‘paradoxale toewijzing’ een belangrijke rol. Hij publiceerde veel over bovengenoemde onderwerpen, waaronder het Handboek Scheidingsbemiddeling. Mediation als methode van rechten psychologie. Zijn ideeën vinden hun weerslag in de scheidingsbemiddelingspraktijk en spelen een belangrijke rol in de huidige discussie rond de aanpassing van het Nederlandse scheidingsrecht.

Verdieping | Verdiepend artikel
oktober 2005
AA20050833

Resultaat 601–612 van de 3048 resultaten wordt getoond