Verdieping

De mythe van het de auditu-bewijs

N. Rozemond

Er is geen onderwerp in het strafprocesrecht waarover zo veel mythevorming bestaat als het de auditu-bewijs in strafzaken. Ook in de eerste aflevering van Ars Aequi met de Rode draad `Bewijs en Bewijsrecht`verkondigen Nijboer en Wagenaar zonder enige kritische kanttekening de mythe van het de auditu-bewijs. De mythe van het de auditu-bewijs bestaat uit twee bestanddelen. Het eerste bestanddeel is de opvatting dat de Hoge Raad in het De Auditu-arrest van 1926 tegen de wil van de wetgever de auditu-bewijs in het Nederlandse strafprocesrecht zou hebben geïntroduceerd. Het tweede bestanddeel bestaat uit de mening dat de auditu-bewijs in strijd is met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens: het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zou in het Kostovski-arrest `de bijl aan de voet van veel van de de auditu-constructies` hebben gelegd. In deze bijdrage wil ik proberen de mythe van het de auditu-bewijs te ontkrachten. Daarmee wil ik niet betogen dat er geen kritiek kan worden uitgeoefend op de bewijsvoering in Nederlandse strafzaken. Het 'herkennen van Iwan' van Wagenaar en 'Strafrechtelijk bewijsrecht'van Nijboer zijn verplichte literatuur voor iedere jurist die kritisch over het strafrechtelijke bewijsrecht wil nadenken. Ik wil slechts laten zien dat de kritiek op de auditu-bewijs zoals Nijboer en Wagenaar deze onder woorden brengen te ongenuanceerd is: de Nederlandse procespraktijk in strafzaken is veel gevarieerder dan zij het doen voorkomen. Deze nuancering is noodzakelijk om een beter begrip te krijgen van de sterke en zwakke kanten van de Nederlandse bewijsvoering in strafzaken.

Rode draad | Bewijs en bewijsrecht | Verdieping | Studentartikel
maart 1999
AA19990144

De nieuwe kantongerechtsprocedure

Kanttekeningen bij de wet van 21 januari 1991, Staatsblad 50

A. van den Hende-de Vries, R.J.G. Peters

Op 29 januari 1991 heeft de Eerste Kamer goedgekeurd (wetsvoorstel 19 976), inhoudende een algehele herziening van de civiele kantongerechtsprocedure. Met de wet van 31 januari 1991 wordt beoogd te komen tot harmonisering en vereenvoudiging van de procedure. Ten aanzien van deze centrale doelstelling moet men constateren dat de regering in haar opzet is geslaagd. Toch vallen er bij de nieuwe wet enkele kritische kanttekeningen te plaatsen. Na een historisch overzicht van het wetsvoorstel zal in dit artikel worden ingegaan op de 'consumenten-vriendelijkheid' van de wet, en dan met name op de regeling van de rechtsingang (artikel 104 NRv). Vervolgens zal de regeling van de voorlopige voorzieningen (in haar algemeenheid) aan een nadere beschouwing onderworpen worden, waarbij de vraag centraal slaat in hoeverre de regeling van artikel 116 NRv een verbetering van het huidige artikel 100 Rv inhoudt, en daardoor als een waardig alternatief voor het kort geding gezien kan worden. Tot slot zal kort worden ingegaan op het verband tussen dit wetsvoorstel en de voorgenomen herziening van de rechterlijke organisatie.

Verdieping | Studentartikel
mei 1991
AA19910380

De nieuwe Nederlandse corporate governance code 2008

W.B. Kuijpers, M. Meinema

Post thumbnail Op 10 december 2008 heeft de Monitoring Commissie Corporate Governance Code (hierna: de Commissie Frijns) de aangepaste Nederlandse corporate governance code gepubliceerd. De door de Commissie Tabaksblat in 2003 vastgestelde Nederlandse corporate governance code is daarmee aan de actualiteit aangepast. De nieuwe Code moet nog door het kabinet wettelijk worden verankerd, zodat Nederlandse beursvennootschappen verplicht worden de principes en best practice-bepalingen uit de aangepaste Code toe te passen of in hun jaarverslag uit te leggen waarom zij deze niet toepassen (‘pas toe of leg uit’-beginsel). In dit artikel wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de Code, de verhouding tussen de Code en de wetgeving en de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de Code uit 2003.

Verdieping | Studentartikel
maart 2009
AA20090178

De noodzakelijke verwevenheid van recht en ethiek

R.G.M.E. Foqué

In dit eerste artikel bij de Rode draad 'Recht & Ethiek' wordt ingegaan op de verbondenheid tussen recht en ethiek. In de bijdrage worden verschillende filosofische visies omtrent dit onderwerp behandeld.

Overig | Rode draad | Recht en ethiek | Verdieping | Verdiepend artikel
januari 1998
AA19980006

De Officier van Justitie als rechterlijke autoriteit?

R. de Bruijn

Het Europese Hof- en de Europese Commissie voor de Rechten van de mens hebben een aantal voorwaarden geformuleerd waaraan een rechterlijke autoriteit moet voldoen. In dit artikel wordt bekeken in hoeverre de Nederlandse Officier van Justitie (OvJ) als rechterlijke autoriteit is aan te merken. Hiertoe worden de posities en het optreden van de OvJ aan de in de Europese jurisprudentie ontwikkelde voorwaarden getoetst. Ook worden enkele suggesties voor de toekomst gedaan.

Verdieping | Studentartikel
december 1989
AA19890973

De omkeringsregel(s)

D. Kaandorp

Voor het toewijzen van een vordering tot schadevergoeding dient causaal verband te bestaan tussen de onrechtmatige daad of wanprestatie en de schade. In sommige gevallen is het voor de gedaagde ook moeilijk te bewijzen dat causaal verband ontbreekt. Het winnen of verliezen van de zaak hangt dan af van de vraag op wie de bewijslast rust. In dit artikel wordt ingegaan op de door de Hoge Raad ontwikkelde regel(s) op basis waarvan de bewijslast in plaats van op de eiser, op de gedaagde komt te rust.

Verdieping | Studentartikel
november 2001
AA20010836

De omvang van de rechtsstrijd in het hoger beroep in civiele zaken

F.J.H. Hovens

Binnen het burgerlijk procesrecht neemt het procesrecht in hoger beroep een bijzondere plaats in. Waar het deel uitmaakt van het algemene procesrecht, zijn de algemene regels en beginselen van toepassing. In de praktijk is daarnaast een veelvoud van bijzondere regels ontwikkeld, die specifiek zien op de appelaspecten. Met name het zogeheten grievenstelsel en de devolutieve werking van het appel springen daarbij in het oog en zorgen in de praktijk soms voor problemen. Die bijzondere aspecten staan in deze bijdrage centraal. Daarnaast wordt enige aandacht besteed aan het hoger beroep in het algemeen en aan mogelijke alternatieven voor ons Nederlandse stelsel van het civiele appelrecht.

Overig | Rode draad | Rechstmiddelen | Verdieping | Studentartikel
februari 2001
AA20010074

De onafhankelijkheid van de internationale strafrechter

G.K. Sluiter

Post thumbnail Ik beperk mij tot een korte verkennende analyse van een aantal problemen ten aanzien van de onafhankelijkheid van de internationale strafrechtspraak. Deze problemen betreffen niet alleen het gebrek aan onafhankelijkheid, maar ook een te grote onafhankelijkheid, als mogelijke bedreiging voor een effectieve en eerlijke internationale strafrechtspleging. Deze analyse kan alleen verkennend zijn, omdat een evenwichtige toetsingsmaatstaf niet kan worden gegeven. Ik beperk mij tot drie kwesties: de relatie tot de Veiligheidsraad (paragraaf 3), de wetgevende activiteiten van de internationale strafrechter (paragraaf 4), en het afleggen van verantwoording (paragraaf 5). Enige inleidende opmerkingen wijd ik aan de positie van de internationale strafrechtspraak in de internationale rechtsorde (paragraaf 2).

Verdieping | Studentartikel
april 2008
AA20080272

De ondertoezichtstelling herzien – snellere bemoeienis met meer rechtswaarborgen

M.R. Bruning

Post thumbnail De overheid bemoeit zich met gezinnen als er zorgen bestaan over de ontwikkeling van een minderjarige en vrijwillige hulp geen optie (meer) is. In deze bijdrage wordt, aan de hand van de voorstellen met betrekking tot de ondertoezichtstelling in het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen – momenteel aanhangig in de Eerste Kamer – geschetst dat snel(ler) ingrijpen in gezinnen om kinderen te beschermen in het huidige klimaat belangrijker is geworden in verhouding tot het recht op een ongestoord gezinsleven. Daarbij worden verschillende voorstellen tot wijziging van de huidige regeling van ondertoezichtstelling kritisch besproken.

Verdieping | Verdiepend artikel
november 2011
AA20110779

De ontneming van wederrechtelijk voordeel in verhouding tot het EVRM

C. Philips

Is de Nederlandse regelgeving ter zake van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (art.36e Sr)strijdig met de onschuldpresumptie van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM),wanneer niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene het strafbaar feit ter zake waarvan de vordering is ingesteld heeft gepleegd,en evenmin kan worden vastgesteld dat hij vermogensbestanddelen bezit waarvan hij de herkomst niet kan verklaren? Op 1 maart 2007 deed het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)een opmerkelijke uitspraak in de zaak Geerings versus Nederland, waarin geconcludeerd werd dat de in die zaak op artikel 36e lid 2 Sr gebaseerde ontnemingsmaatregel onverenigbaar is met artikel 6 lid 2 EVRM. Vegl: EHRM 1 maart 2007, LJN: BA1112

Verdieping | Verdiepend artikel
juli 2007
AA20070583

De onveilige baarmoeder

M.K. Jungschleger

Is het niet het recht van het kind, als gekozen wordt voor het voldragen van de zwangerschap, om prenataal beschermd te worden? En biedt de nationale en internationale wetgeving niet de mogelijkheid, misschien zelfs wel de plicht, kinderen prenataal te beschermen? De huidige opinie: het ongeboren kind heeft geen rechten, met als gevolg de onmogelijkheid van bescherming van het ongeboren kind tegen vermijdbare schade door doen en nalaten van de aanstaande moeder, dient te worden herzien.

Verdieping | Verdiepend artikel
mei 2002
AA20020339

De oorsprong van de term persoon in het Westerse recht

R.R. Brouwer

Post thumbnail

"‘Persoon’ gaat terug op het individuele masker dat werd gebruikt in Etruskisch-Romeinse grafrituelen én op het algemenere masker dat in zwang kwam in het Griekse theater. Via de in Rome werkende denker Panaetius (ca. 185-ca. 110) komt deze dubbele oorsprong van persoon terecht in de beginnende rechtswetenschap en wordt zo een centrale term in het westerse recht."

Verdieping | Verdiepend artikel
april 2018
AA20180281