Bijzonder nummer

De procedures in de Vreemdelingenwet 2000

B.P. Vermeulen

Bijzonder nummer | Vreemdelingenrecht | Verdieping | Studentartikel
mei 2000
AA20000384

De rechten van de europatiënt

De individuele rechten van de patiënt in Richtlijn 2011/24/EU

H. Nys

De problemen die iemand moet trotseren die welbewust de landgrens oversteekt om daar medische hulp te verkrijgen zijn niet gering. Vaak zal hij zich moeten uitdrukken in een taal die de zijne niet is. De verplaatsing, het verblijf en de geneeskundige hulp kunnen veel tijd en geld kosten. Bij die praktische moeilijkheden komt de confrontatie met vreemd recht: in beginsel is het recht van het land waar de dienstverlener is gevestigd van toepassing.3 Wie zich desondanks toch over de grens waagt, heeft daar vaak dwingende redenen voor. Zeer recent keurden het Europees Parlement en de Raad van Ministers een richtlijn goed die het vrij verkeer van patiënten beoogt te vergemakkelijken. Daarover schrijft Herman Nys in deze bijdrage.

Bijzonder nummer | Gezondheidsrecht
juli 2011
AA20110558

De rechtsbescherming van oudere werknemers

Een praktische beschouwing

I.J.E.H.C. Degeling, W.F.C. van Megen

Artikel 19, lid 3 van de Grondwet bepaalt dat het recht van iedere Nederlander op vrije keuze van arbeid erkend wordt, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. In de praktijk blijkt echter dat oudere werknemers, vooral diegenen die 65 jaar of ouder zijn allerlei factoren ontmoeten, die het functioneren op en de toegang tot de arbeidsmarkt belemmeren. Voorbeelden hiervan zijn onder meer het standaard beëindigen van het dienstverband bij de 65ste verjaardag, gedwongen VUT-regelingen en het uitsluiten van 65+-ers van het recht op minimumloon. De argumenten welke het uitsluiten van ouderen moeten rechtvaardigen, lijken verdacht veel op die welke in een niet al te lang achter ons gelegen verleden gebruikt werden tegen de toetreding van gehuwde vrouwen op de arbeidsmarkt. Deze argumenten zijn voornamelijk terug te voeren op de aanwezigheid van ander inkomen dan het inkomen uit arbeid. In het navolgende stuk willen wij een aantal belemmeringen nader belichten en nagaan of deze wel zo onoverkomelijk zijn als wel wordt verondersteld. Tevens zal enige aandacht besteed worden aan voor ouderen relevante CAO-bepalingen.

Bijzonder nummer | Ouderenrecht
oktober 1988
AA19880686

De rechtseconomische analyse van het verbintenissenrecht

C.E. du Perron

Het uitgangspunt van dit artikel is dat rechtseconomische analyse kan bijdragen aan een beter begrip van het recht. Doch de beperkingen van de rechtseconomische methode moeten goed in het oog worden gehouden. Dit geldt des te meer, nu rechtseconomen er soms van uitgaan dat met hun instrumenten en begrippen het recht geheel kan worden verklaard. In de normatieve rechtseconomische benadering moet het recht daarbij aan de uitkomsten van de analyse worden aangepast. In dit artikel wordt de rechtseconomische methode geschetst aan de hand van de driedeling van de bronnen van verbintenissen in overeenkomst (paragraaf 2), onrechtmatige daad (paragraaf 3) en rechtmatige daad (paragraaf 4). De nadruk ligt daarbij op het contractenrecht. In de aan dit rechtsgebied gewijde paragraaf 2 wordt na een algemene inleiding ingegaan op het beginsel van de partijautonomie en op het recht op wanprestatie. Vervolgens wordt in paragraaf 5 aandacht besteed aan de inzichten die rechtseconomische analyse kan bieden bij het vraagstuk van de derdenwerking van overeenkomsten. Paragraaf 6 bevat een slotbeschouwing.

Bijzonder nummer | Rechtseconomie
oktober 1990
AA19900770

De rechtsmacht van kust- en havenstaat

R. van der Hoeven

Dit artikel wordt geplaatst tegen de achtergrond van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het Recht van de Zee, gesloten op 10 december 1982 te Montego-Bay. De auteur beschrijft de complexe structuur van deze specifieke jurisdictie, zegt iets over de geschiedenis en de ontwikkeling daarvan en geeft aan dat wanneer de doelstellingen van het genoemde verdrag goed en volledig tot gelding willen komen, dat dan de elementen welke deze specifieke jurisdictie constitueren, waaronder met name ook de infrastructuur (waarvan bijvoorbeeld een kustwacht of soortgelijke diens deel uit maakt), optimaal moeten zijn afgestemd. Zijn betoog is daarbij dat - in de toekomst - deze jurisdictie om verschillende redenen, maar met name vanwege internationale belangen, steeds minder op soevereiniteit gebaseerd wordt maar veeleer op (internationale) functionaliteit.

Bijzonder nummer | Water
mei 1999
AA19990380

De rechtsstaat is geen doel op zich. Interview met minister van Justitie mr. J.P.H. Donner.

R.M. Pasma, E.M. Witjens

Een interview met minister van justitie mr. J.P.H. Donner

Bijzonder nummer | De rechtsstaat Nederland | Verdieping | Interview
juli 2004
AA20040576

De regulering van de infrastructuur van het internet: de afnemende invloed van de staten

R.W. Rijgersberg, C.N.J. de Vey Mestdagh

Het internet heeft een communicatierevolutie teweeggebracht, en ook ingrijpende gevolgen gehad voor de van oudsher grote invloed van staten op de regulering van de publieke communicatie-infrastructuur. De invloed van staten op de infrastructurele inrichting van het internet blijkt aanzienlijk kleiner dan traditioneel het geval was ten aanzien van soortgelijke publieke infrastructuren. Dit artikel behandelt de technische kenmerken van het internet die hiervoor verantwoordelijk zijn en laat zien waarom de staat zich op het internet van traditionele monopolist op het gebied van de regulering van publieke communicatie-infrastructuren heeft ontwikkeld tot slechts een belangenbehartiger onder velen.

Bijzonder nummer | Internet & recht | Verdieping | Studentartikel
juli 2008
AA20080505

De reikwijdte van de plicht tot conforme interpretatie in het strafrecht tegen de achtergrond van de verhouding tussen de Europese en de nationale rechtsorde

J.G.H. Altena-Davidsen

Mag de nationale rechter weigeren een strafbepaling conform te interpreteren terwijl het Europese recht hem daartoe verplicht, indien conforme interpretatie volgens hem in strijd is met het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Strafrecht? Deze vraag wordt bekeken vanuit verschillende constitutionele theorieën over de verhouding tussen het Europese en het nationale recht.

Bijzonder nummer | Zoeken naar hiërarchie | Overig
juli 2012
AA20120552

De relativiteit van de ongeschreven norm naar Nederlands en Engels recht

R.J.Q. Klomp

Het relativiteitsvereiste levert in de praktijk van het delictuele aansprakelijkheidsrecht zelden problemen op. Toch is het, vooral in het onderwijs, een lastig onderwerp. Het kan een stuk eenvoudiger, zo zal in onderstaande bijdrage worden betoogd. Voorzover het de relativiteit van de ongeschreven norm betreft kunnen we wat van het Engels recht leren.

Bijzonder nummer | Anglo-Amerikaans recht
mei 1998
AA19980398

De rol van algemene rechtsbeginselen in het Romeinse recht

L.C. Winkel

In dit artikel wordt onderzocht welke rol rechtsbeginselen speelden in het Romeinse recht. Daartoe wordt allereerst ingegaan op rechtsvinding in het Romeinse recht. Daarna wordt er in gegaan op de moderne literatuur die bestaat over rechtsbeginselen en Romeins recht. Vervolgens komen rechtsbeginselen in het pre-klassieke Romeinse recht aan de orde en daar op volgt de behandeling van rechtsbeginselen in het klassieke Romeinse recht. Daarna volgen een aantal voorbeelden van rechtsbeginselen in het Romeinse recht met met name verwijzingen naar de digesten. Tenslotte komt de vraag aan de orde hoe Romeinse rechtsbeginselen gezien moeten worden in de moderne rechtstheorie.

Bijzonder nummer | Rechtsbeginselen
oktober 1991
AA19910785

De rol van de arts in het letselschadeproces

W.A. van der Kaaij-Veneklaas Slots

Bijzonder nummer | Bewijs
juli 2010
AA20100522

De rol van rechtsbeginselen in het recht van de intellectuele eigendom en de ongeoorloofde mededinging

D.W.F. Verkade

In dit artikel wordt ingegaan op de werking van rechtsbeginselen op het gebied van de intellectuele eigendom en de ongeoorloofde mededinging. Daarbij wordt allereerst ingegaan op de grondslagen waarop de bestaande bescherming van onstoffelijke prestaties is terug te voeren. Daarbij spelen verschillende argumentaties een rol die voldoende behandeld worden. Ook wordt er ingegaan op de vraag of er met beginselen te argumenteren valt voor of tegen meer bescherming van onstoffelijke prestaties. Bij dit alles komt veel jurisprudentie aan de orde.

Bijzonder nummer | Rechtsbeginselen
oktober 1991
AA19910859