Sociaal-economisch recht

De bancaire informatieplicht: de relatie bank-fiscus aangescherpt

J.C.V. Geenen

Nadat Slavenburg's haar hierin voorging, werden begin oktober 1984 bij het hoofdkantoor van de Verenigde Spaarbank in Nieuwegein en een tiental filialen daarvan in regio Amsterdam invallen gedaan. De invallen brachten inzicht in de verschillende vormen waarin belastingfraude bedreven wordt en in de omvang daarvan. Mede op basis daarvan werd besloten een rentesteekproef te doen uitvoeren naar de mate waarin door cliënten van de banken ontvangen rente in de belastingheffing wordt betrokken. In onderstaand artikel wordt ingegaan op de, gegeven de resultaten, noodzakelijk geachte verruiming van de informatievoorziening van de banken aan de fiscus. Deze verruiming zal bezien worden in samenhang met de in de AWR opgenomen regeling en de beperkingen die daarop golden.

Verdieping | Verdiepend artikel
maart 1988
AA19880163

De bancaire strijd

F.M.A. ´t Hart

Post thumbnail Van banken wordt verlangd dat zij vergaande maatregelen treffen om witwassen te voorkomen. De wetgeving wordt steeds strenger en het toezicht steeds intensiever. Verschillende Nederlandse banken zijn geconfronteerd met enorme boetes van toezichthouders en zelfs strafvervolging dreigt. Maar is het terecht dat banken deze maatregelen moeten treffen om witwassen door hun cliënten te voorkomen? Is dat niet het uitbesteden van een overheidstaak die niet behoort tot het bancaire bedrijf?

Opinie | Opiniërend artikel
juni 2020
AA20200539

De beoordeling van joint ventures onder Europees en nationaal mededingingsrecht

R. Ludding

In de marktgeoriënteerde economieën van de Lid-Staten van de Europese Unie is de mededinging tussen ondernemingen een drijvende kracht, het belangrijkste mechaniek voor het (uiteindelijk) efficiënt aanwenden van schaarse productiemiddelen, een stimulator van vernieuwing. Zowel op nationaal als op Europees niveau bestaan rechtsregels die ondernemingen weliswaar niet tot actieve concurrentie verplichten, maar wel beogen ondernemersgedrag dat tot een afnemende intensiteit of kwaliteit van de mededinging leidt of kan leiden, aan banden te leggen. Een gemeenschappelijke onderneming kan onder omstandigheden een merkbare beperking van de mededinging (tussen de partners onderling of tussen hen en derde-ondernemingen) tot gevolg hebben. Deze bijdrage bespreekt de beoordeling van dat gevolg naar Europees en nationaal recht.

Bijzonder nummer | Joint Ventures
mei 1995
AA19950409

De beperkte betekenis van mededingingsrechtelijke beginselen voor het ontstaan van een interne Euregionale bouwmarkt na 1992

H. Nijholt

In deze bijdrage wordt ingegaan op de betekenis van het gemeentelijk (aanbestedings)beleid voor het ontstaan van een interne Europese (bouw)markt. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de mededingings- en ordeningspolitieke aspecten van het aanbestedingsrecht. Te veel accent op uitsluitend het mededingingsaspect brengt het ontstaan van die interne markt in gevaar.

Bijzonder nummer | Europa 1992
mei 1989
AA19890436

De bescherming van gewichtheffers, cheerleaders en menselijke kanonkogels

D.J.G. Visser

Opiniërend artikel over de destijds in te voeren wet die ziet op de naburige rechten. Volgens de auteur wordt is het onduidelijk wie beschermd worden, de kunstenaars en wat onder de definitie valt. De auteur pleit na invoering voor proefprocessen om de onduidelijkheid te voorkomen.

Opinie | Opiniërend artikel
januari 1993
AA19930020

De beurs-NV van nul tot nu van VOC tot hedge fonds

J.M. de Jongh

Post thumbnail

Conflicten tussen aandeelhouders en bestuurders zijn van alle tijden. Zij doen zich niet alleen voor bij wanbeleid maar ook bij belangenconflicten. Matthijs de Jongh schreef een ontwikkelingsgeschiedenis van de kapitaalvennootschap aan de hand van de ingewikkelde verhouding tussen aandeelhouders en de vennootschap. In deze bijdrage belicht hij enkele hoofdlijnen uit zijn boek.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
oktober 2014
AA20140777

De bijzondere zorgplicht van de bank als beleggingsadviseur

D. Busch

Hoge Raad 3 februari 2012, nr. 10/04578, ECLI:NL:HR:2012:BU4914, LJN: BU4914 (Coöperatieve Rabobank Vaart en Vecht UA/X)

Annotaties en wetgeving | Annotatie
oktober 2012
AA20120752

De civielrechtelijke zorgplicht van de beleggingsdienstverlener bij niet-particuliere beleggers. Het publiekrecht bepaalt!

I.P.M.J. Janssen

De civielrechtelijke zorgplicht van financiële ondernemingen is al jarenlang een hot topic. Zij doet zich in veel gedaanten voor. Denk bijvoorbeeld aan een civielrechtelijke zorgplicht bij het opstellen van prospectussen, het verstrekken van kredieten maar ook bij het verlenen van beleggingsdiensten. Vooralsnog genoot in ieder geval een particulier de bescherming van de civielrechtelijke zorgplicht. In het specifieke geval van beleggingsdienstverlening kwam enige tijd geleden de vraag op of de beleggingsdienstverlener deze verplichting ook bij niet-particuliere beleggers moet naleven. Deze bijdrage gaat in op de civielrechtelijke zorgplicht van de beleggingsdienstverlener bij niet-particuliere beleggers.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
december 2017
AA20171033

De concernenquête: moeizaam laveren tussen processuele zekerheid en economische werkelijkheid

S.M. Bartman, R.P. Jager

Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:478 (SNS)

Annotaties en wetgeving | Annotatie
juni 2020
AA20200581

De Conservatrix-casus: pionieren met resolutie

J. Altunian, F.L.P. Vulto

Post thumbnail Dit artikel is gewijd aan het faillissement van de Nederlandsche Algemeene Maatschappij van Levensverzekering Conservatrix N.V. In dit artikel ontleden de auteurs de spraakmakende Conservatrix-casus en wordt onderzocht hoe de afwikkelingsinstrumenten van De Nederlandsche Bank N.V. in een faillissement van een levensverzekeraar werken. In hoeverre bieden de ruime kaders waarbinnen de rol van De Nederlandsche Bank N.V. als toezichthouder wordt vormgegeven, houvast en welke lering kan getrokken worden uit deze in het oog springende casus?

Verdieping | Studentartikel
november 2022
AA20220841

De contractuele of de fictieve opzegtermijn: artikel 16 lid 3 WW opnieuw ter discussie

J. Riphagen

Centrale Raad van Beroep (CRvB) 11 december 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF3226, USZ 2003, 54 Uit zowel de tekst als de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 16, lid 3 WW blijkt dat ook bepalingen opgenomen in een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, die afwijken van – onder andere – het tweede lid van artikel 7:672 BW, bij de toepassing van de fictieve opzegtermijn in beschouwing moeten worden genomen. Zulks op voorwaarde dat zij blijven binnen de in laatstgenoemd artikel aangegeven grenzen. Een en ander ligt niet anders indien de tekst van een dergelijke bepaling met betrekking tot de opzegtermijn voor oudere werknemers (nagenoeg) hetzelfde effect heeft als artikel XXI van de wet Flexibiliteit en Zekerheid ten aanzien waarvan in de uitspraak van 28 maart 2001 van de Raad is geoordeeld dat zij in het kader van artikel 16 lid 3 juist buiten beschouwing moest blijven.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 2003
AA20030867

De Corporate Governance Code en het drijfzand van de open norm

K.H.M. de Roo

Post thumbnail Het Engelse ‘comply or explain’-principe heeft in korte tijd een zegetocht door het continentaal-Europese ondernemingsrecht gemaakt. In het decennium waarin het principe wettelijk is verankerd, is de hantering ervan meermaals in jurisprudentie aan bod gekomen. Besproken wordt in hoeverre de Nederlandse implementatie- en hanteringswijze de waarde van het principe heeft kunnen behouden.

Overig | Ars Aequi-prijswinnaar | Verdieping | Studentartikel
april 2015
AA20150257