Resultaat 97–108 van de 357 resultaten wordt getoond
R.S. Meijer
De twee in deze bijdrage te behandelen onderwerpen stellen in hun onderlinge samenhang belangrijke vragen aan de orde over de inrichting van de civiele procedure. Het trefwoord daarbij is ‘proceseconomie’. Kwaliteit en snelheid zijn naast toegankelijkheid de hier onbetwiste vereisten van doelmatigheid, maar over de vraag hoe die vereisten optimaal moeten worden ingevuld en wat hun onderlinge rangorde moet zijn, bestaan zeer uiteenlopende visies.
Overig | Rode draad | Rechstmiddelenjuli 2001AA20010535
J.R. Sijmonsma
Ekelmans neemt in zijn opinie in het meinummer van dit blad vijf keuzes onder de loep die zijn gemaakt in het Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. Hij is van mening dat de keus waarop het inzagerecht is verwoord, in dit wetsvoorstel evenwichtiger kan worden gemaakt. Ik deel zijn mening op dit punt niet. Ik meen dat het vernieuwde inzagerecht mooi en evenwichtig is ingekaderd in het nieuwe bewijsrecht.
Opinie | Reactie/nawoordoktober 2021AA20210926
H.B. Krans
Hoge Raad 6 oktober 2006, nr. C05/138HR, ECLI:NL:HR:2006:AX7774, LJN: AX7774, NJ 2006, 547 De exhibitieplicht in het bewijsrecht.
Annotaties en wetgeving | Annotatieapril 2007AA20070371
R.W. Bax
In het onderstaande zal ik ingaan op de vraag of de regeling van de rechtsmacht zoals deze recent door de wetgever is voorgesteld, wenselijk is. Meer specifiek ga ik in op de vraag of het gewenst is te kiezen voor een stelsel waarin het de rechter niet wordt toegestaan rechtsmacht af te wijzen met een beroep op het feit dat de casus onvoldoende met de Nederlandse rechtssfeer is verbonden (forum non conveniens). Hiertoe zal ik een vergelijking maken met het Engelse recht, omdat onder dit recht de rechter voornoemde bevoegdheid wel toekomt. Ik beperk mij tot de behandeling van de rechtsmacht in dagvaardingsprocedures. Voor de regeling van de rechtsmacht bij de verzoekschriftprocedure verwijs ik naar art. 429C Rv
Bijzonder nummer | Anglo-Amerikaans rechtmei 1998AA19980458
A.W. Jongbloed
Annotaties en wetgeving | Annotatieoktober 2017AA20170822
J.A.K. van den Berg, S.R. Damminga
Dit redactioneel behandeld de delicate kwestie van schadevergoeding bij immateriële schade ontstaan door leed van anderen.
Opinie | Redactioneelmei 2002AA20020313
C.J.M. Klaassen
Hoge Raad 18 november 2016, nr. 16/00545, ECLI:NL:HR:2016:2607 (Meavita); Hoge Raad 6 oktober 2017, nr. 17/00336, ECLI:NL:HR:2017:2561 (Moeder/Raad voor de Kinderbescherming en vader); Gerechtshof Amsterdam 9 mei 2017, nrs. 200.186.069/01, 200.186.100/01 en 200.186.113/01, ECLI:NL:GHAMS:2017:1759; Gerechtshof Amsterdam 30 mei 2017, nr. 200.197.332/01 NOT, ECLI:NL:GHAMS:2017:1928
Annotaties en wetgeving | Annotatiefebruari 2018AA20180141
A.T. Marseille
Voor de beoordeling van geschillen over beslissingen van het Instituut Mijnbouwschade Groningen over de aanspraak op schadevergoeding vanwege aardgaswinning door de NAM maakt het niet uit of die door de bestuursrechter of de civiele rechter plaatsvindt. De reden is dat beide rechters ter beslechting van het geschil precies dezelfde vragen moeten beantwoorden en dat ze bij de beantwoording precies dezelfde criteria hanteren.
Verdieping | Verdiepend artikeldecember 2020AA20201107
M. Visser
In dit artikel zal aan de hand van rechtspraak en literatuur worden ingegaan op de positie van financieel onvermogende procesdeelnemers bij het inschakelen van een (contra-)expert. Daarbij zullen de regelingen in het straf-, privaat- en bestuursrecht voor de mogelijke vergoeding van kosten (achteraf) in kaart worden gebracht en zal worden bezien of deze regelingen voldoen aan het recht op equality of arms. Naast een juridische analyse zal de problematiek ook worden beschouwd vanuit een sociaalwetenschappelijke invalshoek.
Literatuur | Proefschriftbijdragemaart 2024AA20240272
Th.C.J.A. van Engelen
De ‘uitvinding’ van het grensoverschrijdend verbod door de Nederlandse rechter aan het begin van de jaren negentig resulteerde destijds in een ware stortvloed aan spraakmakende internationale octrooizaken, die zich bij de Nederlandse octrooirechter aandienden. Met de introductie in 1998 van de ‘spin-in-het-web’-leer, schroefde het Hof Den Haag de mogelijkheden voor grensoverschrijdende verboden echter fors terug. Het Europese Hof van Justitie kwam vervolgens met arresten waarmee in de praktijk het doek voor grensoverschrijdende octrooiprocedures feitelijk gevallen leek te zijn. Recente arresten van het Hof van Justitie in een reeks van zaken lijken de deur voor ‘cross-border injunctions’ weer open te zetten. Alle reden om aan de hand van de recentere jurisprudentie de mogelijkheden tot grensoverschrijdend optreden in kaart te brengen.
Verdieping | Verdiepend artikelapril 2013AA20130271
O.W.J. Schotel
Een kennismaking met en spoorboekje voor het Nederlands internationaal burgerlijk procesrecht, geschreven voor studenten en praktijkjuristen die snel willen weten wat de hoofdlijnen zijn en op welke plekken zij verder moeten zoeken voor verdere achtergrond.
9789493333345 - 22-08-2024
F.J. Fernhout
Artikel 6 EVRM omvat het recht op toegang tot de rechter in burgerlijke zaken. Op de staten die partij zijn bij het EVRM rust een positieve verplichting om dit recht te waarborgen. Dat houdt onder meer in dat financiële obstakels op de een of andere manier moeten worden weggenomen en in ieder geval niet mogen worden opgeworpen. Bij de heffing van een bijdrage in de kosten van een procedure (de zgn. griffierechten) moet hiermee rekening worden gehouden. Deze bijdrage gaat na of de Nederlandse griffierechtenregeling binnen de door artikel 6 EVRM getrokken grenzen blijft.
Rode draad | Toegang tot het rechtjanuari 2019AA20190067