ontslag

Resultaat 13–24 van de 30 resultaten wordt getoond

De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen

G. Mintjes

In dit artikel wordt de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen besproken. De wet is na 21 jaar eindelijk tot stand gekomen en heeft in die tussentijd behoorlijk wat wijzigingen ondergaan ten opzichte van het oorspronkelijk ontwerp. In het artikel wordt met name ingegaan op: regeling van de interne rechtspositie van de onvrijwillig opgenomen patiënt, de schadevergoedingsacties, de regeling betreffende het verlof en ontslag, de regeling van de positie van de patiënten in zwakzinnigeninrichtingen en verpleegtehuizen en de rechterlijke machtiging op eigen verzoek.

Annotaties en wetgeving | Wetgeving
februari 1993
AA19930114

Draaideurconstructie exit?

J. Riphagen

Hoge Raad 22 november 1991, nr. 14355, ECLI:NL:HR:1991:ZC0421, NJ 1992, 707 (Bootsma e.a./DMV Campina) In dit arrest van de Hoge Raad en de bijbehorende noot is de rechtsverhouding en bescherming van werknemers die achtereenvolgens via een uitzendbureau werden ingeleend en een tijdelijk arbeidscontract krijgen. De Hoge Raad oordeelt dat er sprake was van een voortgezet dienstverband en dat de werknemers daarop ook dezelfde rechtsbescherming tegen ontslag verdienen als gewone werknemers.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
april 1993
AA19930288

Gerechtvaardigd vertrouwen in ontslagzaken: de nuancerende werking van de onderzoeksplicht voor de werkgever

J.P. Verhaar

Een arbeidsovereenkomst kan worden beëindigd op de wijze, zoals aangegeven in het arbeidsrecht (artt. 1639 e.v. BW), maar óók met toepassing van het algemeen verbintenissenrecht. De stringente regeling van het ontslagrecht biedt de werknemer een betere bescherming van zijn belangen, maar brengt voor de werkgever meer nadelen met zich mee. Hantering van de 'wils-vertrouwensleer' in ontslagzaken kan — in verband met de eis van gerechtvaardigd vertrouwen — voor de werkgever een onderzoeksplicht meebrengen naar de wil van de werknemer op het moment van het afleggen van diens verklaring tot beëindiging van het dienstverband. Ingevolge het in de artt. 3.2.2 en 3.2.3 Nieuw BW neergelegde systeem komt bij aanwezigheid van gerechtvaardigd vertrouwen de rechtshandeling tot stand; een onderzoek naar de wil van de werknemer kan tot gevolg hebben dat hij niet kan worden gehouden aan een door hem niet-gewild ontslag.Genoemd systeem, een onderdeel van het algemeen verbintenissenrecht, kan door de werkgever worden gebruikt om aan de ingewikkeldheden van het ontslagrecht te ontkomen. Het is dan de vraag of de onderzoeksplicht de werknemer voldoende bescherming biedt tegen een eventueel ontslag. In dit artikel zal ik aan de hand van de rechtspraak over dit onderwerp een antwoord geven op de volgende vragen:1 wordt deze onderzoeksplicht regelmatig door de rechter opgelegd?2 is de onderzoeksplicht een adequaat instrument om het in de artt. 3.2.2 en 3.2.3 neergelegde systeem te nuanceren?

Verdieping | Studentartikel
februari 1988
AA19880083

juni 1989

Katern 31: Burgerlijk recht

M.E. Franke, G.H. Lankhorst, B.E. Reinhartz, M.A.C. Veeger

september 1996

Katern 60: Sociaal recht

G.J.J. Heerma van Voss

juni 2003

Katern 87: Sociaal recht

J. Heinsius

Klikspaan, boterspaan, je mag niet meer naar werk gaan

Een onderzoek naar het heden en de toekomst van de arbeidsrechtelijke bescherming van klokkenluiders: het benadelingsverbod

M. Steijns

Post thumbnail ‘Klikspaan, boterspaan, je mag niet door mijn straatje gaan.’ Dit welbekende kinderversje was lange tijd kenmerkend voor de arbeidsrechtelijke situatie van klokkenluiders in Nederland. Denk aan werknemers die werden geconfronteerd met intimidatie, pestgedrag of zelfs ontslag na het melden van misstanden van hun werkgever. Sinds de inwerkingtreding van de Wet bescherming klokkenluiders op 18 februari 2023 lijkt die situatie te zijn veranderd, maar wordt de klokkenluider daadwerkelijk beter beschermd? Die vraag wordt in dit artikel beantwoord.

Verdieping | Studentartikel
september 2023
AA20230617

Loonmatiging revisited?

J. Riphagen

Hoge Raad 1 juni 1990, nr. 13910, ECLI:NL:HR:1990:AB7630, NJ 1990, 715 (Kasteleijn/Penrod) In 1979 heeft de Raad beslist dat een redelijke wetstoepassing meebrengt de in het vijfde lid van artikel 1639r BW opgenomen matigingsbevoegdheid van analoge toepassing te achten op de op artikel 1638d gebaseerde vordering tot doorbetaling van loon bij (o.a.) nietig ontslag. Ook gelet op de nadien opgetreden rechtsontwikkeling ziet de Raad geen aanleiding om dit standpunt niet langer te handhaven. Wel treft het cassatiemiddel in zoverre doel, dat deze matigingsbevoegdheid ertoe strekt om een onaanvaardbaar resultaat te vermijden. In het licht van dit uitgangspunt dient dan ook de vraag of matiging in een concreet geval op haar plaats is, te worden beantwoord. Daarbij dient de rechter, die over de matiging oordeelt, een mate van terughoudendheid te betrachten welke met deze strekking overeenkomt.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
maart 1991
AA19910244

Mattern-VHS

M.J.G.C. Raaijmakers

Hoge Raad 17 september 1993, nr. 15077, ECLI:NL:HR:1993:ZC1061, RvdW 1993, 179 (R.G.F. Meier Mattern/VHS Onroerend Goed Maatschappij NV) In dit arrest en de daarbij behorende noot komt duidelijk naar voren dat rechtspersonen handelen door haar organen. In dit arrest is in het geding of een stichting die prioriteitsaandelen houdt van een vennootschap ook kan besluiten zonder dat daartoe het aantal vereiste bestuursleden aanwezig is en welke regels van vertegenwoordiging er spelen. In de noot wordt hier dieper op ingegaan.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 1994
AA19940765

Ontslag in proeftijd en misbruik van bevoegdheid

J. Riphagen

Hoge Raad 13 januari 1995, nr. 15542, ECLI:NL:HR:1995:ZC1607, JAR 1995/35 (Codfried/ISS) Uit de aard van de in artikel 7A:1639n BW aan partijen gegeven bevoegdheid tot ontslag in proeftijd vloeit niet voort dat deze niet kan worden misbruikt. Van een zodanig misbruik kan sprake zijn indien zou moeten worden aangenomen dat het proeftijd ontslag berustte op discriminatie. Het is niet uitgesloten dat ongelijke behandeling op grond van leeftijd in strijd komt met artikel 1 Grondwet en artikel 26 IVBPR. Nagegaan moet worden of beëindiging van de dienstbetrekking op de enkele grond dat de werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, berust op redelijke en objectieve gronden. In casu is dat het geval.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 1996
AA19960703

Opzeggen en aanzeggen, reëel en fictief: de CRvB over artikel 16 lid 3 WW

J. Riphagen

Centrale Raad van Beroep (CRvB) 28 maart 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB0761, RSV 2001, 122; JAR 2001/67 De WW-uitkering van betrokkene, wiens arbeidsovereenkomst per 1 april 1999 wan geëindigd, werd door het Lisv tot 1 september opgeschort met toepassing van art. 16 lid 3 WW. Naar het oordeel van de CRvB dient echter de verlengde opzegtermijn voor oudere werknemers, zoals deze voor 1 januari 1999 gold, niet te worden betrokken bij de toepassing van dit artikelonderdeel. Wel valt onder de `rechtens geldende termijn´ (van opzegging) ook de aanzegtermijn van art. 7:672 lid 1 BW.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
december 2001
AA20011004

Politieke controle in de gemeente: ontslag van wethouders

P.W.C. Akkermans

Afdeling rechtspraak van de Raad van State (ARRvS) 28 juni 1990 (mrs. De Vries, Custers, Van der Weel), ECLI:NL:RVS:1990:AN1766, nr. RO3.88.0226, AB 1991, nr. 207 (met nt. JHvdV) en nr. RO3.88.700, AB 1991, nr. 208 (met nt.JHvdV) Twee uitspraken van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State waarbij een wethouder waarvan het vertrouwen is opgezegd tegen dit besluit en het ontslag in beroep gaat via de administratieve rechter. De ARRvS kan vanwege het politieke karakter van het besluit van de gemeenteraad dat leidt tot ontslag van de wethouder, slechts nagaan of het ontslagbesluit juist is genomen. Ten aanzien van het opzeggen van het vertrouwen kan dit niet. In de noot wordt dieper op deze problematiek ingegaan.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
juni 1992
AA19920349

Resultaat 13–24 van de 30 resultaten wordt getoond