ontbinding

Resultaat 1–12 van de 28 resultaten wordt getoond

Beantwoording rechtsvraag (261) staatsrecht

C.A.J.M. Kortmann

Beantwoording van een rechtsvraag waarbij het ontbindingsrecht, instemming met ontbinding en de vraag of tegen het ontbindingsbesluit van het kabinet een administratief rechtelijk bezwaar- en beroepsprocedure openstaat.

Perspectief | Rechtsvraag
juli 1997
AA19970524

De Erin Schulte

R. Zwitser

De uitspraak inzake de Erin Schulte laat zien hoe de organisatie van de internationale stroom van grondstoffen juridisch gestalte krijgt. Het toont hoe complex deze organisatie is en waar het fout kan gaan. Opvallend zijn de verschillen tussen het Engels en het Nederlandse recht met betrekking tot de betalingsverplichting van de bank bij documentair krediet en de afleveringsverplichting van de zeevervoerder aan de houder van het cognossement. Dat geeft een onrustig gevoel. Het handelsrecht heeft harmonisatie nodig en het Engels recht geeft de toon aan. Hier ligt nog een mooie taak voor de rechtswetenschap.
 

Perspectief | Perspectiefartikel
maart 2015
AA20150238

De kantonrechtersformule: AxBxC – rechtseenheid of (nieuwe) rechtsonzekerheid?

J. Riphagen

Rechtbank Utrecht 8 december 1997, JAR 1998/28 en Kantonrechter Amersfoort 5 november 1997, JAR 1998/57 Kantonrechter Utrecht: De verwerende partij heeft gesteld dat er geen economische noodzaak bestond voor de reorganisatie en het daarmee samenhangende ontbindingsverzoek. De vraag echter of er een economische noodzaak tot sluiting van de vestiging aanwezig was dan wel of er voor een ander alternatief gekozen moest worden, behoort in beginsel tot beleidsvrijheid van de ondernemer. Tevens heeft verweerder verzocht om - in geval van ontbinding - bij de toe te kennen vergoeding de C-factor hoger te stellen dan 1. Daartoe bestaat echter geen aanleiding onder andere omdat ook bij een niet-verliesgevende situatie de ontbinding toch als een `kleurloze´ of `neutrale´ ontbinding valt aan te merken, waarbij doorgaans de factor C=1 op haar plaats is.Kantonrechter Amersfoort: Niet of onvoldoende is gebleken dat de werknemer in kwestie die al 29 jaar bij de werkgever in dienst was, niet in zou zijn aan de nieuwe machines, die in verband met een rationalisatie van het productieproces nodig waren, te werken; niet is onterecht of hij al dan niet met succes gebruik zou maken van een handleiding in zijn eigen taal noch is gebleken dat hij onwillig was of niet bereid zou zijn tot bijscholing. Het ontbindingsverzoek wordt derhalve afgewezen.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
december 1998
AA19980986

De ontbinding wegens wanprestatie aan banden gelegd

T. Hartlief

In dit artikel wordt het proefschrift van mr. T. Hartlief door hemzelf besproken. Het proefschrift heeft als onderwerp 'de ontbinding wegens wanprestatie'. Hartlief bepleit in zijn proefschrift een wijziging van de ontbindingsregeling.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
oktober 1994
AA19940697

De reëele en de fictieve opzegtermijn – wie betaalt de loonschade?

J. Riphagen

Kantongerecht Zutphen 28 januari 1999, nr. 88141, JAR 1999/49 De werknemer heeft verzocht om ontbinding op een termijn gelijk aan de anders voor hem geldende opzegtermijn dan wel om een hogere vergoeding; zulks in verband met (het per 1 januari 1999 geldende) artikel 16, lid 3 WW, krachtens welk artikellid het recht op uitkering wordt opgeschort gedurende een fictieve opzegtermijn. Een ontbinding op een zo lange termijn als door de werknemer verzocht laat zich echter niet rijmen met het bepaalde in artikel 7:685 BW ingevolge welk artikel de arbeidsovereenkomst, zo de kantonrechter besluit tot ontbinding, dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Voor wat betreft de gevraagde hogere vergoeding moet gelden dat het buiten twijfel is dat de wetgever via het derde lid van artikel 16 WW een anticumulatieregeling in het leven heeft geroepen ten laste van de werknemer. Er is dan ook geen aanleiding tot het toekennen van een hogere vergoeding, te betalen door de werkgever, dan voor 1 januari 1999 gebruikelijk zou zijn geweest.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 1999
AA19990828

Duurzaamheid en aansprakelijkheid in de financiële sector

Rechtsvraag (353) Financieel recht

D. Busch

Post thumbnail Ben je rechtenstudent en wil je kans maken op € 200? Beantwoord dan deze rechtsvraag van Danny Busch vóór 1 mei 2023.

Perspectief | Rechtsvraag
maart 2023
AA20230227

Duurzaamheid en aansprakelijkheid in de financiële sector

Beantwoording rechtsvraag (353) Financieel recht

R.J. Silva Kas

In maart 2023 verscheen de rechtsvraag "Duurzaamheid en aansprakelijkheid in de financiële sector" van Danny Busch. Dit is de beantwoording van die rechtsvraag, geschreven door Ruben Silva Kas.

Perspectief | Rechtsvraag
juni 2024
AA20240591

Een fundamenteel arrest over een fundamentele vraag: vereist de ontbindingsbevoegdheid van artikel 6:265 BW een fundamentele tekortkoming?

H.N. Schelhaas

Hoge Raad 28 september 2018, nr. 18/00855, ECLI:NL:HR:2018:1810, RvdW 2018/1828 (Eigen Haard)

Annotaties en wetgeving | Annotatie
april 2019
AA20190293

Een kleine beurt voor de Grondwet

H.R.B.M. Kummeling, T. Zwart

In dit artikel wordt ingegaan op de grondwetsherziening die in 1998 aan de orde was. Na een korte introductie over de herzieningsprocedure, waarbij ook andere landen aan de orde komen, wordt er ingegaan op de veranderingen voor de Grondwet.

Verdieping | Verdiepend artikel
april 1998
AA19980253

Gastels bedrijfspand

A.I.M. van Mierlo

Hoge Raad 13 april 2001, nr. C99/208HR, ECLI:NL:HR:2001:AB1059, NJ 2001, 32 (Braat/Ros). Ook wel bekend als Gastels bedrijfspand. Het onderhavige geval ging om de vraag of bijeen overeenkomst tot koop en verkoop van een onroerende zaak — een bedrijfspand te Oud Gastel — de uitsluiting van de bevoegdheden tot ontbinding en vernietiging heeft te gelden als een gebruikelijke voorwaarde waaronder zulke overeenkomsten plegen te worden gesloten.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
februari 2002
AA20020089

Het recht van vereniging en de ‘anti-democratische’ organisatie

B. Oosting

Na alle commotie rond de opvoering van Fassbinders vermeende antisemitische toneelstuk 'Het vuil, de stad en de dood' zijn de extremistische 'anti-democratische' groeperingen weer in het middelpunt van de belangstelling komen te staan.Hierdoor kwam de vraag naar de mogelijkheden tot juridische bestrijding van dergelijke organisaties prominent in beeld. Het meest geëigende instrument dat het Nederlandse recht kent is de beperking van het in de Grondwet neergelegde recht van vereniging door de artikelen 15 en 16 boek 2 BW. Door middel van deze artikelen kunnen organisaties verboden worden verklaard en/of worden ontbonden. In dit artikel volgt een beschouwing over de vraag of een democratie zich mag verweren tegen 'anti-democratische' organisaties en, zo ja, hoe ver men hierin mag gaan.Hierbij zal tevens het wetsontwerp verboden rechtspersonen, waarvan de parlementaire behandeling (1988) inmiddels is gevorderd tot en met het voorlopig verslag Eerste Kamer, aan de orde komen.

Verdieping | Studentartikel
juni 1988
AA19880359

september 2008

Katern 108: Faillissementsrecht

R.J. van der Weijden

Resultaat 1–12 van de 28 resultaten wordt getoond