Het argumentum ad ziekenhuisium en de beurspromovendi van het UMC Groningen

Op 2 mei jl. gaf het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zogeheten beurspromovendi gelijk in hun arbeidsgeschil met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG).1 Het hof vernietigde daarmee het oordeel van de kantonrechter.2 Dat oordeel bevatte een mooi voorbeeld van de drogreden argumentum ad ziekenhuisium.3 Met deze vorm van ad hominem-argumentatie bestrijdt men het betoog van een opponent door erop te wijzen dat deze nog niet in het ziekenhuis ligt en dat het allemaal nog veel erger had kunnen zijn. Niet zeuren, is de argumentatie. De ad ziekenhuisium kan dus beschouwd worden als een tegenhanger van de drogreden ad misericordiam, waarbij het beroep op medelijden in de plaats komt van argumenten.

Wat hield de ad ziekenhuisium van de kantonrechter in en hoe oordeelde het hof over deze drogreden? Laten we beginnen met een korte samenvatting van de procedure. Het ging in deze zaak om een aantal zogeheten beurspromovendi aan het UMCG die van de kantonrechter een verklaring voor recht vorderden dat tussen hen en het UMCG een arbeidsovereenkomst is gesloten. Argumentatie: er is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:610 BW, want er is sprake van (1) arbeid, (2) loon en (3) een gezagsverhouding. Het UMCG bestrijdt dit door te motiveren dat deze drie voorwaarden niet zijn vervuld. Een belangrijk element in de argumentatie van de beurspromovendi is dat zij ongelijk behandeld worden ten opzichte van de werknemerpromovendi van het UMCG, die veel betere arbeidsvoorwaarden hebben bij hetzelfde werk.

De kantonrechter toetst de drie eisen van artikel 7:610 BW en komt tot de conclusie dat er tussen het UMCG en de beurspromovendi geen arbeidsovereenkomst is gesloten. Bij die toetsing gaat de kantonrechter ook in op de vergelijking tussen de beurspromovendi en de werknemerpromovendi. Volgens hem zijn er belangrijke verschillen tussen die twee groepen: beurspromovendi hoeven bijvoorbeeld geen onderwijs te geven en ze mogen zelf het promotie-onderwerp en een promotor kiezen. De kantonrechter concludeert dat de eisers geen arbeids- maar een opleidingsovereenkomst zijn aangegaan:

‘Het gaat er bij de kantonrechter niet in dat dat niet op de voorgrond staat, het belangrijkste is. De impliciete bewering dat [eisers] zich in feite hebben verplicht om tegen betaling productieve arbeid te verrichten voor het UMCG, is veel te ver gezocht. Het streven van [eisers] naar de arbeidsovereenkomst wordt – gelet op de stellingname door [eisers] – kennelijk enkel ingegeven door een gevoel oneerlijk behandeld te worden, nogmaals, vergeleken met de werknemerpromovendus.’

Dit is toch wel een bijzondere overweging. Een rechter die bezwaar maakt tegen het feit dat burgers een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel. Maar dit was blijkbaar nog niet genoeg voor de kantonrechter. Hij stelt vervolgens de vraag of de eisers ‘werknemersbeschermingsrecht’ verdienen. Daarbij speelt de maatschappelijke positie van de partij die de bescherming inroept een belangrijke rol. Dit is zijn antwoord op die vraag:

‘Eisers zijn in een florissante positie vergeleken met andere groepen die de bescherming van het arbeidsrecht hebben gezocht: buitenlandse werkers op een Groningse scheepswerf, buitenlandse vrachtwagenchauffeurs bij een Drents transportbedrijf, postpakketbezorgers, mensen met een uitkering op een postpakketsorteercentrum en maaltijdbezorgers. Ook omdat het antwoord op de vraag ontkennend luidt, komt de kantonrechter tot de conclusie dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen eisers en het UMCG.’

Een mooie ad ziekenhuisium vinden wij. Een rechter die betoogt dat mensen niet moeten zeuren met hun aanspraak op hun wettelijke rechten, omdat anderen het zoveel slechter hebben dan zij. Juridisch niet relevant, maar bovendien ook nog onwaar. Je hoeft geen deskundige te zijn van de arbeidsverhoudingen op de universiteit om te weten dat de positie van promovendi en anderen in de ‘flexibele schil’ helemaal niet florissant is. Dat staat al dertig jaar in de krant. Promovendi, postdocs en andere wetenschappelijke nomaden gaan al jaren van tijdelijk contract naar tijdelijk contract en moeten daarbij steeds meer concurreren, omdat ‘wetenschap topsport is’. (Of nog erger, als je de betekenis van de titels van NWO-beurzen als Veni, Vidi, Vici en Rubicon tot je laat doordringen.)

Wat doet het hof met de ad ziekenhuisium argumentatie van de kantonrechter? Op het eerste gezicht niet veel. De reden daarvoor is dat het argument in de grieven van de beurspromovendi tegen het oordeel van de kantonrechter niet voorkomt. Logisch, want op irrelevante argumenten hoef je niet in te gaan. Het hof toetst de drie elementen van artikel 7:610 BW en komt tot de conclusie dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de beurspromovendi en het UMCG.

Indirect komt de ad ziekenhuisium nog ter sprake in de bespreking van het verweer van het UMCG. In dit verweer klinkt de argumentatie van de kantonrechter door:

‘Volgens het UMCG hebben de beurspromovendi geen arbeidsrechtelijke bescherming nodig. Zij hebben juist geprofiteerd van een maatschappelijk systeem dat hen in de gelegenheid heeft gesteld op kosten van de maatschappij een promotietraject te volgen. Bovendien hebben de beurspromovendi een sterke maatschappelijke positie gelet op hun studie- en carrièremogelijkheden.’

Die voordelen zijn geen redenen die afdoen aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, zegt het hof, en voegt er bijna ten overvloede aan toe: die voordelen gelden ook voor werknemerpromovendi.

1 ECLI:NL:GHARL:2023:3701;
2 ECLI:NL:RBNNE:2022:5;
3 De classicus Lukas van den Berge geeft de voorkeur aan formulering ad hospitalem, hoewel hij ook deze als potjeslatijn kwalificeert.

vragen en reacties: juridischeargumentatiekliniek@gmail.com

 

Meer van Harm Kloosterhuis lezen? Lees: Maar dat is níet logisch! Drogredenen in het recht, de columns in zijn boek zijn verrijkt met découpages van Herwolt van Doornen.

Uit de recensie van Marc van Oostendorp op Neerlandistiek.nl:

“Zonder taal is een groot deel van het menselijk bestaan ondenkbaar, maar dat geldt zeker voor het recht. Allerlei filosofische problemen worden praktisch ineens urgent in de context van het recht. Wanneer weten we iets zeker? Hoe bepalen we dat van twee opeenvolgende gebeurtenissen de eerste de oorzaak was van de tweede? ‘ En hoe bepalen we wat een woord precies betekent? In het boekje Maar dat is níet logisch! verzamelde de Rotterdamse jurist Harm Kloosterhuis columns die hij voor het juridisch tijdschrift Ars Aequi schreef. Officieel gaan ze over het gebruik van drogredenen in de rechtspraktijk, maar ze raken ook aan al die andere kwesties.”

Lees de volledige recensie Taalproevers en de sandwich van de rechter

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *