De Lewis Carroll paradox en de sprong van Scholten

Een van de misverstanden over het ‘juridisch syllogisme’ is dat het ons voor bijzondere logische problemen stelt. Vaak wordt met verwijzing naar autoriteiten als Scholten, Holmes of Hart gesteld dat rechtsregels zichzelf niet kunnen toepassen en dat een rechtsoordeel nooit zomaar logisch volgt uit een rechtsregel en de feiten. Scholten noemt het rechtsoordeel ‘een sprong, gelijk iedere daad, ieder zedelijk oordeel dat is.’1

Als Scholten het zo algemeen bedoelt, dan lijkt het trekken van een conclusie niet een bijzonder probleem van het juridisch syllogisme te zijn. Deze gedachte dat een conclusie nooit zomaar uit premissen volgt, maar een handeling veronderstelt, kent een lange traditie. In 1895 beschreef Lewis Carroll in ‘What the Tortoise said to Achilles’ tot welke paradoxale gevolgen het ontkennen van die veronderstelling leidt. Achilles en de Schildpad hebben een discussie en Achilles zegt2

  1. als het regent worden de straten nat
  2. het regent
  3. dus de straten worden nat

De Schildpad vraagt aan Achilles hoe hij tot die conclusie komt. Achilles antwoordt dat die conclusie logisch volgt uit de regel van de modus ponens, die zegt:

4.    als je 1 en 2 aanneemt dan moet je 3 concluderen

De Schildpad begrijpt nog steeds niet waarom dit alles tot de conclusie dwingt. ‘Snap je dat niet?’ reageert Achilles, ‘maar de logica dwingt je de conclusie te accepteren’ en hij doet een poging dit te onderbouwen met het volgende argument:

5.    als je 1, 2 en 4 aanneemt, dan moet je 3 concluderen

De Schildpad blijft het maar niet begrijpen en dit leidt tot een oneindige reeks, steeds ingewikkelder wordende ‘als…dan-uitspraken’. Technisch geformuleerd: het leidt tot oneindige regressie. Dit is de paradox: om de conclusie te rechtvaardigen heb je een ‘als…dan-regel’ nodig, maar om die ‘als…dan-regel’ te rechtvaardigen heb je weer een nieuwe ‘als…dan-regel’ nodig enzovoorts.

Hoe lossen we de paradox op? Dit is de oplossing die John Searle voorstelt: we moeten het idee loslaten dat de geldigheid van een redenering als die van Achilles gebaseerd is op regels zoals de modus ponens.3 Want die gedachte leidt tot de oneindige regressie. Het is eerder omgekeerd: de geldigheid is het resultaat van de vele succesvolle toepassingen van de redeneervorm. Met dit antwoord is een tweede inzicht verbonden: het trekken van de conclusie is iedere keer weer het resultaat van een handeling: de conclusie volgt niet zomaar. Searle spreekt in dit verband over the gap tussen premissen en conclusie. Het overbruggen van the gap is het trekken van de conclusie.

The gap van Searle en de sprong van Scholten. De dingen vallen vanzelf logisch op hun plaats! Laten we eens kijken naar een voorbeeld van een juridisch syllogisme gebaseerd op art 1:100 lid 1 BW:

  1. als een huwelijksgemeenschap wordt ontbonden, hebben deelgenoten recht op de helft van de ontbonden gemeenschap
  2. de huwelijksgemeenschap tussen A en B is ontbonden
  3. A en B hebben recht op de helft van de ontbonden gemeenschap

Searle en Scholten betogen dat het trekken van conclusie 3 een handeling is. En je kunt – anders dan de Schildpad – goede gronden hebben om die conclusie niet te trekken. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de bekende zaak van De onwaardige deelgenoot (HR 7 december 1990, NJ 1991, 593). De Hoge Raad besloot dat degene die zijn echtgenote heeft vermoord geen recht heeft op de helft van de ontbonden gemeenschap, terwijl dit niet zomaar volgt uit de premissen 1 en 2. Reden: de redelijkheid en billijkheid vormen in dit geval een uitzondering van de regel van premisse 1. Dit is een van de talloze rechterlijke beslissingen die Scholtens stelling illustreren dat een rechterlijke beslissing nooit zomaar deductief volgt uit een gesloten systeem. Want zo betoogt hij, dat systeem is uit zijn aard niet af en kan dat niet zijn ‘omdat het grondslag is van beslissingen, die aan het systeem zelf iets nieuws toevoegen’.4

1 P. Scholten, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Algemeen Deel, Zwolle: Tjeenk Willink, derde druk, 1974, p. 130. 2 Lewis Carroll, ‘What the Tortoise said to Achilles’, Mind, 1895, 104 (416): p. 691–693. Het voorbeeld is hier wat versimpeld. 3 John Searle, Rationality in Action. Cambridge/London: The MIT Press, 2001, p. 19. 4 P. Scholten, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Algemeen Deel, Zwolle: Tjeenk Willink, derde druk, 1974, p. 102.

Vragen en reacties: juridischeargumentatiekliniek@gmail.com

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *