Burgerlijk recht

Franse Kalimijnen (MDPA-BIER c.s.)

S.C.J.J. Kortmann

Hoge Raad 23 september 1988, nr. 13303, ECLI:NL:HR:1988:AD5713 (MDPA-BIER c.s.). Ook bekend als Franse Kalimijnen. Arrest en bij behorende zaak in het bekende Kalimijnen-zaak. De vraag was in hoeverre Franse kalimijnhouders onrechtmatig handelen jegens stroomafwaarts werkende personen door in het water van de Rijn schadelijke stoffen te lozen welke stoffen schadelijk inwerken op de goederen van de stroomafwaarts werkende agrariërs. De Hoge Raad oordeelt dat er in strijd wordt gehandeld met datgene wat volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. In de noot wordt op vele aspecten van de zaak in gegaan zoals de bevoegde rechter en het toepasselijke recht volgens Nederlands IPR. Verder wordt er nog in gegaan op de aansprakelijkheidskwestie.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
oktober 1989
AA19890874

Geschillen tussen aandeelhouders

M.J.G.C. Raaijmakers

Gerechtshof Amsterdam (Ondernemingskamer) 20 april 1989, ECLI:NL:GHAMS:1989:AD0725, Requestnr. 6/89 OK (Neerpelt Management BV/Best Golf & Country BV), niet gepubliceerd. De beslissing van de OK is de eerste uitspraak gedaan in een geschil tussen aandeelhoudsters na het in werking treden van de nieuwe wettelijke geschillenregeling van Afd. 1 Titel 8 Boek 2 BW. Opmerkelijk is echter de centrale overweging waarmede de uitspraak aanvangt: het enkele bestaan van een patstelling zou op zich nog niet een enquête rechtvaardigen. Door te verwijzen naar de wettelijke geschillenregeling lijkt de OK te suggereren dat het bestaan daarvan mede ten grondslag ligt aan zijn beslissing. Het werpt alles de vraag op hoe — meer nauwkeurig bepaald - beide regelingen (enquêterecht en geschillenregeling) zich verhouden. Op die vraag wordt in deze bijdrage verder ingegaan.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
oktober 1989
AA19890850

Dwangmedicatie

P.W.C. Akkermans, M. Lit

Hoge Raad 23 december 1988, nr. 7468, ECLI:NL:HR:1988:AD0566, NJ 1989, nr. 550 (mrs. De Groot, Verburgh, Boekman; a-g Meijers) Door op grond van dit één en ander te oordelen dat betrokkene ten gevolge van haar geestesstoornis een zodanig ernstig en reëel gevaar voor zichzelf oplevert dat 'de noodzakelijkheid, althans wenselijkheid' van opname in een krankzinnigengesticht voldoende is aangetoond, heeft de Pres. niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en het is naar de eis der wet met redenen omkleed. Opmerking verdient nog dat, anders dan onderdeel I blijkbaar veronderstelt, de beschikking van de Pres. niet 'op voorhand als een sanctionering' van iedere dwangmedicatie kan worden beschouwd, in dier voege dat gedwongen toevoeging van medicijnen aan betrokkene nu zonder meer geoorloofd zou zijn. In de noot wordt dieper ingegaan op de vrijwillige en onvrijwillige opneming in een psychiatrisch ziekenhuis en de wettelijke grondslag daarvan. Daarnaast komt het wetsvoorstel bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) aan bod.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
oktober 1989
AA19890855

De levensbeëindiging van een gehandicapte mongoloïde pasgeborene

C. Kelk

Hoge Raad 28 april 1989, nr. 2238, ECLI:NL:HR:1989:AD0762 (mrs. Bronkhorst, Van den Blink, Beekhuis, Mout en Govaerts) (gegeven na conclusie van A-G Fokkens tot verwerping van het beroep). De beslissing van een medicus om niet over te gaan tot de operatie van het mongoloïde kind (geboren met het syndroom van Down), dat leed aan een duodenum atresie (afsluiting van de maag en de twaalfvingerige darm) alsmede tot het beëindigen van de medische behandeling, welke het kind genoot, waarna het kind is overleden, kan naar het oordeel van het Hof en van de Hoge Raad de toets van de redelijkheid doorstaan. Hierbij waren een aantal omstandigheden van belang. Deze worden in onderstaande bijdrage nader toegelicht. Ook wordt ingegaan op de gecompliceerde materie van de omissiedelicten, de bijzondere zorgplichten, de wijze van marginale toetsing in de bezwaarschriftprocedure alsmede de rol van de arts. In de noot wordt tevens kritiek geuit op de bezwaarschriftprocedure, waarin een omstreden en zeer gecompliceerde kwestie werd beslecht. Hiermee wordt volgens de auteur zowel de aard van de bezwaarschriftprocedure als het belang van de zaak zelf geweld aangedaan: voor een vóórprocedure was het onderzoek te verstrekkend, voor een onderzoek ten gronde was het té oppervlakkig.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
oktober 1989
AA19890862

september 1989

Katern 32: Burgerlijk procesrecht

R.J.C. Flach, J.W. Rutgers

september 1989

Katern 32: Burgerlijk recht

M.E. Franke, G.H. Lankhorst, B.E. Reinhartz, M.A.C. Veeger

september 1989

Katern 32: Huurrecht

F.T. Oldenhuis

september 1989

Katern 32: Konsumentenrecht

E.H. Hondius

Europees vennootschapsrecht, vestigingsvrijheid, zetelverplaatsing en IPR: een reactie

J.W. Bellingwout

J.W. Bellingwout geeft in deze bijdrage een reactie op het artikel van P. Roos (Europees vennootschapsrecht, vestigingsvrijheid, zetelverplaatsing en IPR.) Hij uit enkele bedenkingen bij de stellingen van P. Roos.

Opinie | Reactie/nawoord
september 1989
AA19890751

Internationaal privaatrecht: terug naar Chelouche?

Th.M. de Boer

Hoge Raad 7 april 1989, nr. 13468, RvdW 1989, 101, ECLI:NL:HR:1989:AB9743 (Sabah) In deze uitspraak erkent de Hoge Raad de terugwerkende kracht van internationaal privaatrechtelijke regel van huwelijksgoederenrecht uit het Chelouche v. Van Leer-arrest. In dit arrest meent de Hoge Raad echter dat daarop een uitzondering moet bestaan indien partijen op goede gronden hebben aangenomen dat andere verwijzingsregels, met een ander verwijzingsresultaat met daarbij een andere huwelijksgoederenregime van toepassing is. In dat geval geldt de Chelouche v. Van Leer-arrest. In de noot wordt op het ingewikkelde internationale huwelijksgoederenrecht in gegaan waarbij de geschiedenis van de verschillende regels en de overgangsperikelen duidelijk aan bod komt.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
september 1989
AA19890788

Nawoord op de reaktie van J.W. Bellingwout

P. Roos

Reactie van P. Roos op de door J.W. Bellingwout geuite kritiek op zijn artikel aangaande het Europees vennootschapsrecht.

Opinie | Reactie/nawoord
september 1989
AA19890753

Rechtsvraag (190) jeugdrecht

M. Fiege

Rechtsvraag betreffende het jeugdrecht. Bij beantwoording van de vraag komen onder meer de leerstukken van handlichting, wilsovereenstemming en minderjarigheid aan de orde.

Perspectief | Rechtsvraag
september 1989
AA19890801