De ontneming van wederrechtelijk voordeel in verhouding tot het EVRM


Is de Nederlandse regelgeving ter zake van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
(art.36e Sr)strijdig met de onschuldpresumptie van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM),wanneer niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene het strafbaar feit ter zake waarvan de vordering is ingesteld heeft gepleegd,en evenmin kan worden vastgesteld dat hij vermogensbestanddelen bezit waarvan hij de herkomst niet kan verklaren?
Op 1 maart 2007 deed het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)een opmerkelijke uitspraak in de zaak Geerings versus Nederland, waarin geconcludeerd werd dat de in die zaak op artikel 36e lid 2 Sr gebaseerde ontnemingsmaatregel onverenigbaar is met artikel 6 lid 2 EVRM.

Vegl: EHRM 1 maart 2007, LJN: BA1112