Bijzonder nummer ‘Recht & Kunst’

Voor u ligt het Ars Aequi Bijzonder Nummer 2023, dat dit jaar gewijd is aan het thema Kunst & Recht. Hoewel artistieke vrijheid op het eerste gezicht moeilijk verenigbaar lijkt met het regelende karakter van het recht, liggen kunst en recht nooit ver uiteen. Enerzijds zijn immers ook in de kunstwereld regels nodig, anderzijds zijn juist juristen gebaat bij enige creativiteit. Men zou ons zelfs – bij een tekort aan bescheidenheid en mogelijk tegen de haren van poëten in – als taalkunstenaars kunnen bestempelen. Voor de redactie reden genoeg om de boeiende samenhang tussen kunst en recht in dit Bijzonder Nummer aan een nadere beschouwing te onderwerpen.

Met hun fundamentele bijdrage ‘Kunst als grondrecht: het juridisch canvas van de kunstvrijheid’ bijten Kelly Breemen en Vicky Breemen, beiden universitair docent Recht en Technologie aan de Universiteit Utrecht, het spits af. In de bijdrage schetsen zij, mede in het licht van de digitale samenleving, met verve het internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke kader rondom de vrijheid van kunst en onderzoeken zij de reikwijdte van dit relatief jonge grondrecht. Is de vrijheid van kunst als zelfstandig recht eigenlijk wel van toegevoegde waarde, of vormt het ‘slechts’ een symbolische aanvulling op de vrijheid van meningsuiting? Welke kunstvormen vallen onder de bescherming van de kunstvrijheid? Geldt dit alleen voor het klassieke schilderij, of ook voor de spotprent en het protestlied? En als een kunstuiting al onder de vrijheid van kunst kan worden geschaard, welke concrete rechten kan de maker daar dan aan ontlenen? In dit kader is in het bijzonder relevant de vraag of de vrijheid van kunst ook beperkt kan worden en, zo ja, onder welke omstandigheden. Zeker gelet op de nieuwste toevoegingen aan de ‘kunstvormencatalogus’, zoals robotrecht, is het interessant en relevant om te bezien wat in internationaal verband precies de kaders rondom de vrijheid van kunst zijn.

Hoewel kunst als grootheid uiteraard (lands)grensoverschrijdend is, dienen concrete rechtsvragen zich in de regel juist aan binnen de nationale rechtsorde, waaronder in het civiele recht. Te denken valt aan geschillen omtrent de authenticiteit van een kunstvoorwerp. Weet u bijvoorbeeld waarop de koper aanspraak mag maken als het voorwerp de duiding ‘toegeschreven aan Claes Claesz. Wou’ bevat? Bij gebrek aan een verklarende woordenlijst is het lastig de positie van de koper te bepalen. In ‘Authenticiteit in de kunsthandel: een pleidooi voor bijzondere wetgeving’ neemt Bert Demarsin, hoogleraar Kunst & Cultureel Erfgoedrecht aan de KU Leuven, u mee door de juridische uitdagingen waar partijen in de kunsthandel zich voor gesteld zien op onder andere het gebied van de authenticiteit van kunst. Hoe moet bijvoorbeeld worden omgegaan met de restauratietoestand van kunstwerken? En welke gevaren kent de verhandeling van seriewerk in beperkte oplage (zogenoemde ‘multiples’)? Aan de hand van een blik over de grenzen naar de Franse en New Yorkse jurisdicties wordt betoogd dat bijzondere wetgeving tot rechtszekerheid in de handel leidt en aan partijen in authenticiteitsgeschillen een billijke oplossing kan bieden. De Nederlandse wetgever zou daar inspiratie aan moeten ontlenen. Demarsin bepleit dat een sluitende juridische omkadering een florissante kunsthandel zeker niet onmogelijk zou maken. Het is immers geen toevalligheid dat Frankrijk en New York in de kunsthandel voor wat betreft omzet en aantal gesloten transacties tot de wereldwijde koplopers behoren.

Geschillen over authenticiteit kunnen zich onder meer toespitsen op het leerstuk van de goede trouw. Op het eerste gezicht worden kopers te goeder trouw naar Nederlands recht redelijk goed beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid van de verkoper van het kunstvoorwerp. Het is echter niet zonneklaar hoe de norm van goede trouw en de bewijsverdeling daarvan in de praktijk wordt toegepast of zou moeten worden toegepast. De bijdrage ‘Goede trouw bij de koop van kunstvoorwerpen’ van de hand van Lars van Vliet, bijzonder hoogleraar Kunstrecht aan de Universiteit Maastricht, voorziet in die leemte. Omdat de markt voor kunstvoorwerpen grotendeels internationaal is, analyseert Van Vliet niet alleen Nederlandse rechtspraak, maar ook Duitse en Italiaanse. Daaruit blijkt dat er verschillen bestaan in de behandeling van de onderzoeksplicht van de koper. Bovendien wordt duidelijk dat de stelplicht van de koper niet te licht moet worden opgevat. Ook de blik van de Nederlandse Restitutiecommissie op de norm van de goede trouw passeert de revue. Van Vliet sluit de bijdrage af met andere mogelijkheden dan een beroep op derdenbescherming voor de koper. Het blijkt dat het leerstuk der verjaring dan nog wel eens vervelend kan uitpakken.

Kunstperikelen doen zich niet enkel voor in het civiele recht, maar zeker ook in het staats- en bestuursrecht. In sommige gevallen dient een kunstvoorwerp immers als gemeengoed te worden beschouwd en is er een publiek belang mee gemoeid. Zo werd eind januari 2022 ‘De Vaandeldrager’ van Rembrandt aangekocht door de Nederlandse Staat voor een duizelingwekkend bedrag van circa 175 miljoen euro. Deze grote aankoop was niet geheel onomstreden en heeft dan ook de nodige kritiek ontvangen. Op zijn minst konden vraagtekens worden geplaatst bij de hoogte van de prijs en de wijze van betaling (via een trust op een eiland in de Grote Oceaan) aan de (zeer) rijke bankiersfamilie De Rothschild. In dit kader rijzen er verschillende (juridische) vragen: Is er eigenlijk regelgeving voor de aankoop van een kunstwerk door de Staat? Welke criteria bestaan er voor dergelijke aankopen en in hoeverre vindt er een afweging plaats? Hoe komt de koopprijs tot stand en wie betaalt uiteindelijk de rekening? In haar bijdrage ‘De kunst van het kopen: de wonderlijke wereld van kunstaankopen door de Staat’ neemt Ellen Hardy, die recentelijk op dit onderwerp is gepromoveerd,[1] de procedure tot staatsaankopen van kunstwerken onder de loep.

Een tweede controversieel voorbeeld vormt een in 2019 door wijlen prinses Christina geveilde krijttekening van Rubens voor 7 miljoen dollar. Deze veiling werd voorafgegaan door veel commotie; Nederlandse musea waren van mening dat de tekening eerst aan hen aangeboden had moeten worden, alvorens deze op de internationale markt zou verschijnen. Naar aanleiding van deze ophef is de Erfgoedwet aan een grondige analyse onderworpen. Marilixe Beernink, buitenpromovenda aan de Universiteit van Amsterdam, betoogt in haar bijdrage ‘Publieke dialoog: onmisbaar en onvervangbaar voor cultureel erfgoed’ dat er fundamentele vragen bestaan rondom de bescherming van belangrijke roerende cultuurgoederen die de spanning weergeven tussen het private belang van de particuliere eigenaar en het publieke belang van het behoud ervan. Beernink benadrukt dat de besluitvorming rondom de waarderingsprocedure van beschermde cultuurgoederen een sterke democratische waarborg van onafhankelijkheid, transparantie en objectiviteit moet dragen. In haar bijdrage wordt de toepassing van een theorie van dialogische democratie als kader uitgewerkt voor dit waarderingsproces, waarbij hybride fora als instrument dienen voor het bereiken van een breed gedragen democratisch besluit. Gebruik van dit kader zou volgens Beernink kunnen bijdragen aan een sterkere rechtvaardiging voor de inbreuk op het eigendomsrecht.

Met een bespreking van werken van Rembrandt en Rubens lijkt in dit Bijzonder Nummer vooral terug te worden gegrepen op het verleden. Maar de contemporaine kunstliefhebber heeft niets te vrezen; uiteraard passeert ook de kunstsector van de toekomst de revue. Kunst, recht en digitalisering liggen immers naadloos in elkaars verlengde. Zo worden Non-Fungible Tokens (NFT’s) al jaren in verband gebracht met digitale kunstwerken. Door een NFT te koppelen aan het digitale kunstwerk, kan de eigenaar van een NFT aantonen dat het digitale kunstwerk aan hem of haar toebehoort. Wat is eigenlijk de juridische status van dergelijke NFT’s? In haar bijdrage ‘Handel in digitale kunst door middel van NFT’s. Do NFT’s make the internet ownable?’ stelt Ira Koumans, promovenda aan de Radboud Universiteit, dat NFT’s hebben gezorgd voor rivaliteit waardoor de hype rondom digitale kunst is toegenomen. Daarnaast behandelt Koumans in haar bijdrage de positie van de koper van een NFT-kunstwerk.

Voorts is ook artificiële intelligentie (AI) momenteel een hot topic. Technologische ontwikkelingen op dit gebied hebben belangrijke implicaties voor de kunstwereld. Zo is een discussie gaande of kunst gemaakt met AI wel als ‘kunst’ gekwalificeerd kan worden. In het Mauritshuis hangt bijvoorbeeld een schilderij – gemaakt met gebruik van AI – dat sterke gelijkenissen vertoont met ‘Meisje met de parel’ van Johannes Vermeer. Kan men spreken van ‘kunst’, als het kunstwerk mede is gemaakt met AI? De bijdrage ‘AI, kunst & auteursrecht: geen voor de hand liggende combinatie’ van Marcel de Zwaan, advocaat te Amsterdam, behandelt de zorgen rondom het gebruik van AI voor kunstwerken. De Zwaan onderzoekt daarbij onder meer de kwalificatie van AI-voortbrengselen onder het auteursrecht.

Waar AI en robots al enigszins filmisch aandoen, geldt dit temeer voor kunstvraagstukken in het strafrecht. Kunstvervalsers, bijvoorbeeld, worden in boeken, films en nieuwsberichten vaak geromantiseerd als masterminds die de gevestigde orde en werkwijze van de autoriteiten binnen de kunstmarkt uitdagen. Het maken, gebruiken en verkopen van nepkunst gaat terug tot ongeveer 2000 jaar geleden, toen Griekse kunst door de Romeinen werd gekopieerd. Ook uit recentere zaken blijkt dat geraffineerde vervalsers nog steeds succesvol zijn in het bedriegen van experts en de kunstmarkt. De schade die daarbij wordt aangericht aan de kunstmarkt, de intellectuele eigendom en de reputatie van kunstenaars en instellingen, reikt verder dan de meeste mensen op het eerste gezicht zouden denken. De bijdrage ‘Authenticity and art forgery: recent cases and legal implications’ van Anna Bolz, die aan de Universiteit Maastricht tevens haar proefschrift over dit onderwerp schreef,[2] behandelt een aantal van deze recente zaken en de juridische complicaties die daarbij spelen voor de betrokken partijen. Zijn er voldoende juridische aanknopingspunten voor de kunstmarkt om kunstvervalsingen te bestrijden?

Niet alleen de kunstvervalser spreekt tot de verbeelding, dit geldt ook voor de witwasser. Hoewel de afstandelijke wereld van kunst en cultuur op het eerste gezicht los lijkt te staan van het criminele circuit, blijkt zij juist een potentieel knooppunt van criminele acties. De Nederlandse kunsthandelaar is – mede op basis van Europese wetgeving – daarom deelgenoot gemaakt in de strijd tegen witwassen en financiering van terrorisme via de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). In haar bijdrage ‘De toepassing van de Wwft op de kunsthandel’ betoogt Anna de Jong, promovenda aan de Universiteit Maastricht, dat de manier waarop invulling is gegeven aan de taak van de Nederlandse kunsthandelaar, niet bepaald de schoonheidsprijs verdient. De implementatie is gestoeld op een aantal foutieve aannames en mist op plekken toelichting voor de gemaakte keuzes. Voldoen aan de vereisten van de Wwft zal voor kunsthandelaren bovendien nog een lastige taak zijn. De Jong behandelt in haar bijdrage het samenspel tussen Europese en nationale wetgeving en schijnt licht op de problematiek rondom de toepassing van de Wwft op de kunsthandel.

Aldus bezien, behandelt dit Bijzonder Nummer diverse raakpunten tussen kunst en recht op het gebied van het internationale recht, civiele recht, staatsrecht en strafrecht, alsmede op het snijvlak van kunst, recht en digitalisering. Toch komt de samenhang tussen kunst en recht feitelijk bijna nergens zo sterk naar voren als bij de artistieke, getekende verslaglegging van een zitting. Het maken van beeld- en geluidsopnames tijdens een zitting is krachtens de persrichtlijn van de Rechtspraak in beginsel niet toegestaan. Om de buitenwereld toch een indruk te geven van de zitting, worden er bij grotere zaken rechtbanktekeningen gemaakt. Het vak kent een rijke geschiedenis en wordt in Nederland beoefend door een select gezelschap. Op de tekeningen is vaak de verdachte te zien en men krijgt een indruk van de sfeer in de rechtszaal. Sommige tekenaars kiezen er ook voor om belangrijke feiten uit de zaak terug te laten komen in de tekening. De tekeningen zijn daarmee kleine kunstwerken, die een inkijkje geven in hetgeen zich die dag in de zittingszaal afspeelde – soms op even realistische wijze als een foto. Redacteuren Daan Groenewoud en Kimia Heidary vroegen rechtbanktekenares Renée van den Kerkhof over haar ervaringen in het vak, met als afsluiter de hamvraag: ‘Zijn rechtbanktekeningen kunst?’.

Rest ons niets anders dan u een inspirerende lezing van dit Bijzonder Nummer toe te wensen. Wij hopen uiteraard dat u na afloop zelf in de pen – of kwast – klimt en uw fantasie de vrije loop laat. Want van een beetje creativiteit is geen jurist ooit slechter geworden.

De redactiecommissie
Maarten De Boeck, Daan Groenewoud, Kimia Heidary, Yong Yong Hu & Dewy Pistora

1 Zie E.M.J. Hardy, De kunst van het financieren: financiering van de kunst (diss. Maastricht), Den Haag: Boom juridisch 2023.
2 Zie A. Bolz, A Regulatory Framework for the Art Market? Authenticity, Forgeries and the Role of Art Experts (diss. Maastricht; Studies in Art, Heritage, Law and the Market 7), Cham (Zwitserland): Springer International Publishing 2022.

Dit voorwoord is verschenen in Ars Aequi juli/augustus 2023.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *