Shop

Resultaat 553–564 van de 12472 resultaten wordt getoond

Artiestenverloningen-Prae Artiestenverloning: de (on)rechtmatigheid van de louter beschrijvende, verwarringwekkende domeinnaam

D.J.G. Visser

Hoge Raad 11 december 2015, nr. 14/04460, ECLI:NL:HR:2015:3554 (Artiestenverloningen/Prae Artiestenverloning)

Annotaties en wetgeving | Annotatie
januari 2017
AA20170047

Artificiële intelligentie en octrooi – een oplossing voor een niet bestaand probleem?

Artikel 1 Grondwet: gelijke behandeling en non-discriminatie

M.M. den Boer

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de betekenis van de in artikel 1 Grondwet neergelegde beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie. Voornaamste oriëntatiepunt is daarbij de uitleg gegeven door de regering in de met het parlement gewisselde stukken en debatten tijdens de jongste grondwetsherziening. Ingegaan wordt op de begrippen directe en indirecte discriminatie en op de verenigbaarheid van voorkeursbehandeling met artikel 1 Grondwet. Tot slot wordt bij wijze van illustratie een aantal gevallen uit de toepassingspraktijk van artikel 1 na de inwerkingtreding van de herziene Grondwet behandeld.

maart 1987
AA19870132

Artikel 12 Sv (Digitaal boek)

S.J.A.M. van Gend, G.J. Visser

Post thumbnail Artikel 12 Sv. is een vreemde eend in de bijt. Een bespreking door leden van het Amsterdamse gerechtshof en een aan het ressortsparket Amsterdam verbonden advocaat-generaal.

9789069165363 - 01-01-2004

Artikel 140 Grondwet en de onschendbaarheid van de wet

J. Schokkenbroek

Naar aanleiding van de grondwetsherziening 1983 is de discussie over een aloud staatsrechtelijk twistpunt weer opgelaaid. Onlangs schreven prof. mr. A.K. Koekkoek en prof mr. C.A.J.M. Kortmann in dit tijdschrift over het probleem. Het betreft de vraag naar de uitleg van de regel, die thans in art. 140 Grondwet is neergelegd, dat bestaande wetten en andere regelingen en besluiten die in strijd zijn met een verandering in de Grondwet, gehandhaafd blijven totdat daarvoor overeenkomstig de Grondwet een voorziening is getroffen. In samenhang hiermee wordt de vraag gesteld in hoeverre de regel van art. 140 GW een inbreuk vormt op het beginsel van art. 120 GW, dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen. In dit artikel wil de auteur proberen de verhouding tussen beide grondwetsartikelen wat nader te verkennen.

juli 1984
AA19840392B

Artikel 140 Sr. en de verboden organisatie

Nawoord op bovenstaande reactie

B. Oosting

Reactie van Bert Oosting op kritiek die Inge Zuurendonk leverde op zijn artikel. Zuurendonk uitte haar zorgen over het oneigenlijke gebruik van artikel 140 lid 1 Sr. X vindt echter niet dat art. 140 uit de strafwet moet verdwijnen. Hij zet verschillende voordelen van art. 140 uiteen. Zo is dit artikel van groot nut in de bestrijding van fraude en de georganiseerde misdaad.

Verdieping | Studentartikel
januari 1989
AA19890015

Artikel 2:2 BW: een uitschakelbepaling

J.M. Blanco Fernández

Post thumbnail

In een reeks over schakelbepalingen is artikel 2:2 BW misschien een vreemde eend in de bijt. Het artikel gaat over kerkgenootschappen en bepaalt dat deze organisaties door hun eigen statuut, en niet door het Nederlandse recht, worden geregeerd. Het artikel is daarom meer een uitschakel- dan een schakelbepaling.

Blauwe pagina's | Ode aan de schakelbepalingen
mei 2017
AA20170360

Artikel 23 Grondwet, een impasse in het onderwijs

M. Gijsen, E. Verheijen

In mei 1986 werden in Nederland parlementsverkiezingen gehouden. Deze mondden uit in een bestendiging van het CDA/VVD-kabinet. In het regeerakkoord van het kabinet Lubbers-II werden aanzetten gegeven tot een wijziging van artikel 23 Gw. Gezien het herhaaldelijk mislukken van eerdere voorstellen is het de vraag of dit nieuwe voorstel kans van slagen heeft. Om inzicht te krijgen in de problematiek van de herziening van artikel 23 Gw zullen wij een kort overzicht geven van de herzieningspogingen in respectievelijk 1976 en 1985. Uit deze voorgeschiedenis hebben we factoren gedistilleerd die van invloed zijn geweest op de moeizaam verlopen herziening. Samen met een analyse van de tekst over artikel 23 Gw in het regeerakkoord van het kabinet Lubbers-II vormde dit een basis voor interviews met representanten uit de politiek, de wetenschap en de belangenorganisaties. Deze interviews hebben wij gebruikt om een antwoord te vinden op de vraag naar de haalbaarheid van dit voorstel. Deze vraagstelling heeft niet alleen betrekking op de mogelijkheden van het huidige grondwetsartikel maar ook op de wenselijkheid van toekomstig beleid ten aanzien van het onderwijs, dus duidelijk met een politieke achtergrond.

november 1987
AA19870687

Artikel 25 Omroepwet: bindmiddel en splijtzwam in omroepland

A. de Rouw

De omroepwet van 1967 geeft een wettelijk kader aan de wezenskenmerken van ons Omroepbestel: identiteit van zendgemachtigden, programma-autonomie, pluriformiteit, openheid, non-commercialiteit, gezamenlijkheid en (evenredige) verdeling van zendtijd en middelen. Deze bijdrage behandelt een onderdeel van het aspect 'gezamenlijkheid'.

januari 1983
AA19830057

Artikel 289a Sr ongrondwettig?

I. de Wilde

Een nawoord op de reactie bij het artikel 'De Raad van State Voorbij'.

Opinie | Reactie/nawoord
september 2005
AA20050726

Artikel 3:78 en 3:79 BW

Vooral een kwestie van gezond verstand

A.C. van Schaick

Post thumbnail

Aan het slot van titel 3.3 BW (volmacht) staan artikel 3:78 en 3:79 BW, twee schakelbepalingen met een verschillend karakter: de eerste ziet op andere vertegenwoordigingsvormen dan volmacht, de tweede op niet vermogensrechtelijke volmachtsvormen. De schakelbepalingen hebben gemeen dat ze de wetstoepasser op het verkeerde been kunnen zetten.

Blauwe pagina's | Ode aan de schakelbepalingen
oktober 2017
AA20170772

Artikel 3:86 BW en de legitimatieleer

E.F. Verheul

Post thumbnail

Algemeen wordt aangenomen dat in artikel 3:86 BW de zogenoemde legitimatieleer van Scholten is gecodificeerd: de door de vervreemder uitgeoefende feitelijke macht over de zaak schept een vermoeden dat hij eigenaar is en de verkrijger te goeder trouw die daar op afgaat, wordt beschermd als de vervreemder niet beschikkingsbevoegd blijkt te zijn. In dit artikel wordt daarentegen betoogd dat de wet niet zozeer rechtsgevolgen verbindt aan feitelijke macht aan de zijde van de vervreemder, maar aan de door de verkrijger verworven feitelijke macht.

Verdieping | Verdiepend artikel
september 2016
AA20160590

Resultaat 553–564 van de 12472 resultaten wordt getoond