Shop
Resultaat 4237–4248 van de 12956 resultaten wordt getoond
Rechterlijke (non)controle op ‘eyewitness (mis)identification’
G.G.J. Knoops
Supreme Court of the United States 11 januari 2012, nr. 2009-0590, No. 10-8974 (Perry v. New Hampshire) Zie de oorspronkelijke uitspraak: https://www.supremecourt.gov/Search.aspx?FileName=/docketfiles/10-8974.htm
Annotaties en wetgeving | Annotatie
juni 2012
AA20120461
Resultaat 4237–4248 van de 12956 resultaten wordt getoond





De afgelopen jaren lijkt de ene crisis de andere te volgen. Eerst waren er allerlei schandalen rond beursgenoteerde bedrijven, daarna bleken financiële instellingen enorme risico’s te hebben genomen, met desastreuze gevolgen. Overheden reageerden met nieuwe wetten en richtlijnen om nieuwe problemen te voorkomen. Maar is meer regelgeving in dit geval wel een goede oplossing?
Niet alleen het privaatrechtelijk aansprakelijkheidsrecht, maar ook het bestuursrecht kent sinds kort een relativiteitsvereiste. De wetgever plaatst dit bestuursrechtelijk relativiteitsvereiste eerst en vooral in het teken van een snel en ‘slagvaardig’ bestuursprocesrecht. De wijze waarop de Afdeling oordeelt of de ingeroepen norm strekt tot bescherming van het geschade belang verschilt bovendien van de wijze waarop de Hoge Raad dat doet.
Tot voor kort bestond buiten de kring van direct betrokken mediators weinig aandacht voor mediation. Er was geen wettelijke regeling, gepubliceerde rechtspraak was er nauwelijks en bijna alle mediators verrichtten hun bemiddelende werk als nevenfunctie. Dat verandert. In deze bijdrage wordt bezien in hoeverre mediation verplicht moet worden en of een wettelijke regeling gewenst is.
In toenemende mate wordt in een democratie als de onze de rechterlijke macht kritisch bejegend. Prof. Hol stelt dat het juist in een democratie zeer belangrijk is om de oordelen van rechters serieus te nemen.In deze bijdrage onderbouwt hij de stelling door rechtspraak met theater (in het bijzonder tragedies) te vergelijken. Daarbij gebruikt hij het Eichmann-proces als voorbeeld.
In de relatie tussen consumenten en handelaren zijn consumenten niet zelden in het nadeel, bijvoorbeeld vanwege onredelijke voorwaarden in standaardcontracten, of door misleidende informatie over prijzen voor producten of diensten. Wat gebeurt er nu als een consument een onredelijke voorwaarde uit een standaardcontract aanvecht? Vervalt dan het hele contract? Joasia Luzak onderzoekt dit aan de hand van HvJEU-uitspraak C-453/10 (Pereničová and Perenič). Dit artikel is geschreven in het Engels.