Cessante ratione legis, cessat et ipsa lex
De rechtsspreuk cessante ratione legis, cessat et ipsa lex betekent dat een wet ophoudt te bestaan als de ratio voor die wet er niet meer is. De spreuk wordt toegeschreven aan de 12e-eeuwse jurist Gratianus van Bologna, die bekend is geworden door zijn systematische studie van het canonieke recht. De interpretatieregel die in deze spreuk is verwoord, wordt niet vaak door rechters toegepast. Dit is wellicht te verklaren uit het feit dat die toepassing vergaande consequenties heeft: om in een concreet geval tot een juiste beslissing te komen, is het onverbindend verklaren van de wet nogal een zwaar middel. Rechters hebben genoeg andere instrumenten om tot redelijke interpretaties van wettelijke normen te komen.
De bovenstaande mogelijke verklaring past in ieder geval goed bij de toepassing van cessante ratione legis, cessat et ipsa lex in de beroemde fictieve casus The Speluncean Explorers van Lon Fuller. Het gaat in deze casus om de volgende feiten. Vijf grotonderzoekers komen vast te zitten door een aardverschuiving. Omdat duidelijk is dat ze zullen verhongeren voordat ze gered kunnen worden, besluiten ze dat een van hen moet worden gedood en opgegeten. Ze spreken af dat ze door het gooien van dobbelstenen zullen bepalen wie gedood moet worden. Nadat de vier overlevenden zijn gered, worden ze in een strafproces aangeklaagd wegens moord.
In dit proces formuleren vijf rechters vijf oordelen met vijf verschillende argumentaties. Daarin worden veel van de subtiliteiten van juridische interpretatie en argumentatie op een heldere wijze aan de orde gesteld. Daarbij klinken de bekende stromingen uit de rechtsfilosofie door: het natuurrecht, de contracttheorie, het rechtspositivisme en het rechtsrealisme.
Van die vijf argumentaties is die van rechter Foster misschien wel het interessantst: hij onderbouwt zijn betoog met een beroep op twee rechtsfilosofische posities. Dat doet Foster nogal retorisch: hij begint zijn betoog met de vermelding dat hij twee argumentaties naar voren zal brengen, die volgens hem beide onafhankelijk van elkaar afdoende zijn standpunt ondersteunen. Hij doet dat zo expliciet, dat de oplettende lezer er bijna iets achter gaat zoeken.
Het eerste argument van Foster is gebaseerd op de gedachte dat de grotonderzoekers zich buiten het bereik van het positieve recht van de staat bevonden waarmee – kort gezegd – de rechtsregel over moord in dit geval niet geldt. De reden daarvoor is dat de voorwaarde die aan deze regel ten grondslag ligt – vreedzame co-existentie van mensen in een samenleving – in dit geval niet vervuld is. Foster presenteert zijn beroep op cessante ratione legis, cessat et ipsa lex voorzichtig: ‘We are not accustomed to applying the maxim cessante ratione legis, cessat et ipsa lex to the whole of our enacted law, but I believe that this is a case where the maxim should be so applied.’ Deze redenering verbindt Foster met de leer van het sociaal contract: ‘I take the view that the enacted or positive law […], including all its statutes and precedents, is inapplicable to this case, and that the case is governed instead by what ancient writers in Europe and America called "the law of nature".’ Welke regel is dan van toepassing op deze zaak? Het antwoord van Foster komt – ook weer kort gezegd – hierop neer. Volgens de leer van het sociaal contract is het meest fundamentele principe van regelgeving het idee van de afspraak tussen leden van een samenleving. Met hun nieuw sociaal contract creëerden de vijf grotonderzoekers hun nieuwe regels die in dit geval toepasbaar zijn (een subtiele knipoog naar Locke, bij wie de natuurtoestand onderdeel uitmaakt van een gedachte-experiment in zijn contracttheorie). De conclusie van Foster is dat de vier grotonderzoekers op grond van deze nieuwe regels moeten worden vrijgesproken.
Maar er is meer. Na deze argumentatie presenteert Foster een positiefrechtelijke redenering die ook tot vrijspraak van de vier verdachte grotonderzoekers zou moeten leiden. Uiteraard, zo begint Foster, zijn de vier schuldig aan moord volgens de letterlijke interpretatie van de toepasselijke strafrechtelijke norm dat iemand die opzettelijk het leven van een ander berooft een moordenaar is. Maar, zo vervolgt hij met verwijzingen naar de jurisprudentie, iedere rechtsnorm moet op een redelijke wijze worden geïnterpreteerd in het licht van het doel van de norm. Het doel van de norm – mensen weerhouden van geweld – is in het geval van de grotonderzoekers niet meer relevant. Hun handelen moet eerder als noodweer worden gekwalificeerd. Foster verbindt deze positiefrechtelijke redenering met een rechtsspreuk die volgens hem ook klassiek is: a man may break the letter of law without breaking the law itself.
Wat leert Fuller ons met het betoog van Foster en – niet te vergeten – de mooie kritische reacties daarop van de andere rechters? Natuurlijk dat je cessante ratione legis, cessat et ipsa lex moet interpreteren in een concreet geval. Maar ook dat oordelen die voortkomen uit verschillende rechtsfilosofische tradities heel dicht bij elkaar kunnen komen, zowel qua resultaat als qua redenering. Zo leert Fuller ons dat de wat schoolse etikettenplakkerij volgens welke wij juridische redeneringen exclusief zouden moeten verbinden met één rechtsfilosofische positie vaak hopeloos tekortschiet.