Meer is beter?

Als de regering weer een nieuw pakket aan maatregelen heeft gepresenteerd om de coronacrisis te bestrijden, zou je wel willen weten hoe die besluitvorming precies is verlopen. Lagen er verschillende scenario’s en varianten op tafel, waarover iedereen zijn of haar mening mocht geven? Waren ze het eens of hebben ze gestemd? Of heeft er iemand met zijn vuist op tafel geslagen?

Dezelfde vragen kunnen worden gesteld bij rechterlijke oordeelsvorming in een meervoudige kamer. Ook daar gaat het om collegiale besluitvorming. Hoe die oordeels- en besluitvorming in een concreet geval verloopt, wordt nooit naar buiten gebracht: dat is het geheim van de raadkamer. In het zeldzame geval dat een rechter achteraf wél iets zegt over de manier waarop de beslissing tot stand is gekomen, kan dat leiden tot een strafrechtelijke veroordeling. De gedachte is dat het naar buiten brengen van informatie daarover, bijvoorbeeld over de stemverhouding, afbreuk kan doen aan het gezaghebbende karakter van een rechterlijke uitspraak. Je kunt je afvragen of dit argument nog wel overtuigt. Lange tijd was het geven van een motivering voor een rechterlijk oordeel om diezelfde reden niet toegestaan, maar daar kijken we nu toch wel echt anders tegenaan: zonder motivering is een rechterlijk oordeel een lege huls.

Maar wat eigenlijk vooral opvalt is de vanzelfsprekendheid waarmee wordt aangenomen dat meervoudige rechtspraak leidt tot betere rechtspraak (‘drie weten meer dan één’). Is dat eigenlijk wel zo? Over welke kwaliteit hebben we het dan precies? Als het over juridische kwaliteit gaat: op basis van de vele honderden uitspraken die over mijn bureau zijn gegaan zou ik niet de stelling voor mijn rekening willen nemen dat meervoudig gewezen rechterlijke beslissingen (meestal van een hof, maar soms ook van een rechtbank) in het algemeen van betere kwaliteit zijn dan een enkelvoudig gewezen beslissing.

Dat wordt ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. In een mooi proefschrift over meervoudige rechtspraak (2020) constateert Reyer Baas dat sommige meervoudige beslissingen in complexe zaken (hij keek naar zaken over asbestslachtoffers en bestuurdersaansprakelijkheid) beter gemotiveerd zijn dan enkelvoudige beslissingen, maar dat soms het omgekeerde geldt. Wel zijn door de bank genomen de arresten van hoven zorgvuldiger gemotiveerd, maar daar staat tegenover dat ze minder toegankelijk zijn geschreven, (veel) langer op zich laten wachten en dat in enkelvoudige uitspraken meer compassie is getoond met het slachtoffer. In niet-complexe zaken leiden collectief genomen beslissingen sowieso niet tot betere beslissingen, zo bleek al uit eerder onderzoek.

Ook blijkt uit het onderzoek van Baas dat de meerwaarde van een meervoudige zitting in zoverre beperkt is, dat ervaren en communicatieve rechters uitstekend zaken alleen kunnen afdoen; de persoon van de rechter is meer bepalend voor de kwaliteit van de zitting dan de behandeling door één of meerdere rechters.

Verder werkt het mechanisme dat groepen betere beslissingen nemen alleen als er uiteenlopende voorkeuren van de groepsleden zijn. Dat betekent niet alleen dat in de raadkamer ‘georganiseerde tegenspraak’ moet plaatsvinden, maar ook dat elk groepslid inbreng moet hebben en dat raadkamers divers moeten zijn samengesteld. Op basis van het bijwonen van een aantal raadkamers constateert Reyer Baas dat in de praktijk lang niet altijd wordt voldaan aan deze voorwaarden. En, mijn vraag, is uiteindelijk niet alleen doorslaggevend hoeveel overtuigingskracht een individueel groepslid heeft?

Natuurlijk zijn er ook voordelen aan meervoudige rechtspraak. Denk aan de opleidingsfunctie die een meervoudige kamer heeft, het werkplezier dat ontleend kan worden aan meervoudig zitten en de mogelijkheid elkaar feedback te geven. En verder wordt algemeen aangenomen dat een meervoudig gewezen uitspraak bij partijen meer draagvlak heeft dan een enkelvoudige uitspraak, zeker als het gaat om een uitspraak in hoger beroep.

Maar toch. Als ik alles op een rijtje zet én naar de lange doorlooptijden van handelszaken bij de gerechtshoven kijk, lijkt het mij geen overbodige exercitie om het systeem van meervoudige appelrechtspraak nog eens grondig te doordenken.

Deze column is eerder verschenen in Ars Aequi november 2020.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *