De elite van het recht

In januari 2017 benoemde president Trump Neil Gorsuch als opvolger van de in 2016 overleden Antonin Scalia tot negende raadsheer in het US Supreme Court. In april van dat jaar bevestigde de Senaat de benoeming met 54-45 stemmen. Eerder had Obama geprobeerd deze vacature met een progressieve kandidaat, Merrick Garland, op te vullen, maar zeer tot zijn ongenoegen werd deze benoeming door de Republikeinen geblokkeerd. Gorsuch is weliswaar conservatief (al in zijn Columbia-jaren; zie het levensbericht in Columbia Magazine, Fall 2017, p. 22-29), maar iemand van onbesproken levenswandel. Bij zijn benoeming ging de vlag uit bij Columbia University, mijn en – hier meer van belang – zijn alma mater. Gorsuch is pas de achtste jurist van Columbia die het tot het US Supreme Court heeft gebracht. Zijn voorgangers waren John Jay (1764), Samuel Blatchford (1837), Benjamin Cardozo (1889), Charles Evans Hughes (1884), Harlan Fiske Stone (1898), William O. Douglas (1925) en Ruth Bader Ginsburg (1959). Vooral die laatste, overigens goed bevriend met Scalia, is het boegbeeld van Columbia en ook nationaal geniet zij bijkans de status van een filmster. Maar het moet gezegd: Harvard – met Stephen Breyer, Elena Kagan, Anthony Kennedy, John Roberts – en Yale – met Samuel Alito, Sonia Sotomayor en Clarence Thomas – hebben duidelijk een groter aandeel in het huidige Supreme Court.

Veel van deze rechters kunnen er welhaast zeker van zijn dat er biografieën over hen zullen worden geschreven. Over Ruth Bader Ginsburg kwam al een film uit. Naar Antonin Scalia werd een universiteit vernoemd. Het zijn dan ook stuk voor stuk markante persoonlijkheden die het tot het US Supreme Court brengen. Hoe is dat elders, en in het bijzonder in Nederland? In ons land is het aantal uitspringende raadsheren beperkt, evenals in andere Europese landen. In Engeland zou ik alleen Lord Sumption (‘He terrified opponents as a stellar QC. Now he’s a supreme court judge and revered historian – the establishment personified’) als flamboyant willen karakteriseren.

De vraag kan echter worden gesteld welk stelsel beter werkt: het Amerikaanse en ten dele Britse met een elite van toprechters, of het Europees-continentale met een veel bescheidener instelling. Onlangs schreef Reinhard Zimmermann (Max Planck Institut, Hamburg) daarover in het Jahresbericht 2016 van zijn Studienstiftung des deutschen Volkes. Dat is ‘eine Institution zur Begabtenförderung in Deutschland, die an besonders begabte Studenten und Doktoranden Stipendien vergibt’. De stichting keerde in 2015 ruim 12.000 stipendia aan studerenden uit en ruim 1100 beurzen aan promovendi.

Tegen de mogelijke aantijging dat de stichting elitair werkt, verdedigt Zimmermann zich met de volgende woorden:

‘Auch die Studienstiftung, die immer wieder als “Eliteinstitution” bezeichnet wird, ist strukturell nicht vergleichbar mit Oxford, Harvard oder mit der ENA. Sie versteht sich als Teil einer pluralistisch verfassten Gesellschaft. Das zeigt sich schon daran, dass ihre Förderung nicht darauf zielt, junge Menschen auf bestimmte Karrierepfade vorzubereiten, sondern sie darin zu bestärken, ihre je eigenen Talente zu entwickeln und ihre je eigenen Wege zu finden, diese Talente in den Dienst der Allgemeinheit zu stellen. Stipendiatinnen und Stipendiaten der Studienstiftung sind nicht an einem oder dem anderen Studienort konzentriert, sondern sie studieren an einer Vielzahl ganz unter schiedlicher Universitäten, technischer Hochschulen, Fachhochschulen, Kunst- und Musikhochschulen; und manche von ihnen absolvieren auch ein duales Studium. […]’.

Zimmermann kiest voor Duitsland een andere weg:

‘Für die Studienstiftung ist deutlich, dass sie weiterhin alles in ihren Kräften Stehende tun wird, ihre Stipendiaten nicht – bewusst oder unbewusst – bevorzugt aus bestimmten Milieus und Gesellschaftsschichten zu rekrutieren, sondern junge Menschen ganz unterschiedlicher Herkunft und Prägung zu fördern. Sie verfolgt und unterstützt nicht soziale und intellektuelle Angepasstheit, sondern kritische Offenheit für vielfältige Anregungen und damit die Möglichkeit einer Entwicklung in ganz unterschiedliche Richtungen. Was die Stipendiatinnen und Stipendiaten der Studienstiftung eint, ist die Bereitschaft, Initiative zu ergreifen, Verantwortung zu übernehmen und Besonderes zum Wohl der Allgemeinheit zu leisten: gleichgültig an welchem Ort, in welcher Funktion und in welcher Form. Studienstiftler und Alumni der Studienstiftung bilden auch keine abgesonderte Schicht, sondern sind Mitglieder einer prinzipiell offenen Gesellschaft. Sie haben somit die Chance und die Aufgabe, in dieser Gesellschaft reflektierte Unterscheidung (das heißt: Kritikfähigkeit) zu fördern und für verantwortliches Handeln ein Beispiel zu geben’.

Deze column is verschenen in het Ars Aequi meinummer 2018.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *