Shop

maart 1992

Katern 42: Staatsrecht

J. Bokma

maart 1992

Katern 42: Strafrecht

C.H. Brants

maart 1992

Katern 42: Volkenrecht

I.F. Dekker, N.J. Schrijver

ERASMUS en de OV-studentenkaart

H.S.J. Albers

Met ingang van 1 januari 1991 hebben alle studenten in Nederland die een basisbeurs ontvangen de beschikking gekregen over een OV-studentenkaart. Op vertoon van deze kaart kan de houder in geheel Nederland onbeperkt met het openbaar vervoer reizen. Op het eerste gezicht lijkt het alsof er niets aan de hand is. De studenten reizen, of ze het nu leuk vinden of niet, 'gratis' met het openbaar vervoer, en de minister van O&W bezuinigt met deze actie op de basisbeurzen. Toch kleven er aan deze regeling aspecten die op gespannen voet zouden kunnen staan met het Europese recht. De OV-studentenkaart is in het buitenland immers niet geldig. Wanneer nu een student besluit om een deel van zijn studie in het buitenland te volgen wordt, zodra hij de Nederlandse grens oversteekt, zijn studietoelage als het ware gekort met een bedrag gelijk aan de waarde van zijn OV-studentenkaart. Toen dit probleem in de Tweede Kamer van het Nederlandse Parlement aan de orde werd gesteld, weigerde de minister uitdrukkelijk een regeling te treffen voor de studerenden in het buitenland. De student wordt voor zijn verlies dus niet gecompenseerd. Ook in het Europees Parlement zijn vragen gesteld over deze kwestie. De Commissie werd gevraagd of zij van mening is dat de OV-kaartenregeling discriminerend is en of deze in strijd komt met het Gemeenschappelijk beleid om de mobiliteit van studenten te bevorderen zoals dat is neergelegd in het ERASMUS-besluit. In dit artikel zal onderzocht worden in hoeverre de huidige regeling voor de OV-studentenkaart, waarbij geen compensatie geboden wordt voor de waardevermindering van de studiebeurs bij studie en verblijf in het buitenland, inderdaad in strijd komt met het EG-recht. Hierbij zal met name gelet worden op de bepalingen van het ERASMUS-programma die zijn vervat in Besluit 87/32 van de Raad. Tenslotte zal kort besproken worden in hoeverre het mogelijk is om tegen de beslissing van de minister, indien die inderdaad in strijd mocht blijken te komen met het EG-recht, op te komen.

Perspectief | Perspectiefartikel
maart 1992
AA19920151

Gefeminiseerd recht in de praktijk van een feministische advocaat

G. van Driem

In dit artikel wordt in vogelvlucht aangegeven over welke rechtsgebieden de praktijk van een feministisch advocaat zich onder meer uitstrekt. Sinds 10 jaar is de auteur werkzaam als feministisch advocaat in Amsterdam. Na 7 jaar werken in de vrouwenbeweging, lag het oprichten van een feministisch advocatenkantoor voor de auteur voor de hand. Van Driem heeft in het begin vooral gewerkt voor groepen die binnen de vrouwenbeweging geadviseerd wilden worden, bijvoorbeeld vrouwen die een stichting of vereniging wilden oprichten ter behartiging van de belangen van vrouwen, advisering van vrouwen die een eigen bedrijfje wilden starten. Omdat Van Driem alleen voor vrouwen werkte, diende zich met name het familierecht aan. Het merendeel van de echtscheidingsprocedures wordt namelijk door vrouwen aanhangig gemaakt. Vrouwen zijn geneigd om eerder te vechten voor zaken die dicht bij hun (verzorgende) gezinstaken liggen.

Overig | Rode draad | Op zoek naar gefeminiseerd recht
maart 1992
AA19920139

Internationaal huwelijksvermogensrecht: het allerlaatste stukje van de puzzel?

Th.M. de Boer

Hoge Raad 6 december 1991, nr. 14582, ECLI:NL:HR:1991:ZC0440, RvdW 1992, nr. 4 (Sinterklaas) In deze uitspraak van de Hoge Raad is de vraag of het huwelijk dat in 1968 is gesloten door een Nederlandse vrouw, die als gevolg van het huwelijk de Spaanse nationaliteit verkrijgt, met een Spaanse man, onder het Nederlandse of Spaanse huwelijksvermogensrecht valt; meer in het bijzonder: welk stelsel van gemeenschap van goederen van toepassing is. De Hoge Raad komt tot de conclusie dat aangeknoopt moet worden bij de gezamenlijke, Spaanse, nationaliteit van de gewezen echtelieden. In de noot wordt hier dieper op ingegaan net als op eerdere rechtspraak die (mede) tot deze uitspraak heeft geleid.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
maart 1992
AA19920170

Rechtsvraag (213) strafprocesrecht

J.C.M. Leijten

Rechtsvraag op het gebied van het strafprocesrecht waarbij dwangmiddelen, anoniem getuigenbewijs en de mogelijkheid tot herziening aan de orde komt.

Perspectief | Rechtsvraag
maart 1992
AA19920182

Rekening en verantwoording binnen onbenoemde ‘samenwerking’

M.J.G.C. Raaijmakers

Hoge Raad 8 februari 1991, nr. 14095, ECLI:NL:HR:1991:ZC0139, NJ 1991, 338 (Schurer/Schurer) In dit arrest en de daarbij behorende noot is aan de orde welke rechtsverhouding er tussen drie broers is ontstaan bij de bedrijfsvoering over een boerderij. Deze vraag wordt niet geheel beantwoord. De Hoge Raad oordeelt wel dat er i.c. rekening en verantwoording dient te worden afgelegd. De samenwerking binnen het boerenbedrijf heeft zowel trekken van een familierechtelijke betrekking die resulteert in een natuurlijke verbintenis, aldus de annotator.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
maart 1992
AA19920163

Twee feitelijke instanties in fiscalibus

M. Veldt

Redactioneel artikel waarin gepleit wordt voor belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties. Volgens de redacteur voldoet het systeem van de bezwaar- en beroepsprocedure niet en zou naar analogie met het strafrecht ook een geschilbeslechting in twee feitelijke instanties moeten plaatsvinden. De redacteur zoekt daarbij aansluiting bij art. 14 lid 5 IVBPR

Opinie | Redactioneel
maart 1992
AA19920130

Zedelijkheidswetgeving

W.G. Schimmel-Bonder

In dit artikel wordt de wijziging van de zedelijkheidswetgeving in het strafrecht besproken. De zedelijkheidswetgeving werd aangepast met als voornaamste reden om op die manier het seksueel geweld terug te dringen. De bescherming geldt voor zowel mannen als vrouwwen. In het artikel komen de voorgeschiedenis, het wetsvoorstel en de parlementaire behandeling daarvan aan de orde.

Annotaties en wetgeving | Wetgeving
maart 1992
AA19920156

Warrantage en eigendomsvoorbehoud onder het BW

M.J.H. Halsema

Warrantage is een voor Nederland betrekkelijk nieuwe constructie. Door de constructie wordt het stille pandrecht van een kredietgevende bank op de bedrijfsvoorraden van haar kredietnemer versterkt. Zo wordt de bank een vuistpandrecht verschaft. Leveranciers zijn vrijwel zonder uitzondering slechts bereid aan bedrijven te leveren onder eigendomsvoorbehoud. Indien het door warrantage versterkte recht van de bank geconfronteerd wordt met zo'n eigendomsvoor¬behoud, zullen hoge eisen aan de goede trouw van de bank worden gesteld. Door betaling gecombineerd met subrogatie of een systeem van afstandsverklaringen kan deze confrontatie worden voorkomen.

Verdieping | Studentartikel
maart 1992
AA19920131

In het strafrecht zit een spelmoment

Interview met prof.mr. J. Remmelink, Procureur-Generaal bij de Hoge Raad

O. van Klinken, M. Veldt

Jan Remmelink werd in 1922 in Zelhem, in de Gelderse Achterhoek, geboren. In 1946 behaalde hij zijn doctoraal aan de universiteit van Utrecht en begon hij in een aanvangsfunctie bij het Openbaar Ministerie te Dordrecht. Remmelink promoveerde in 1951 bij Pompe, de befaamde leider van de Utrechtse School, op het proefschrift 'Onbevoegde uitoefening van beroepen in het Nederlandse Strafrecht'. In 1956 volgde zijn benoeming tot substituut-OvJ, ook in Dordrecht.In 1963 werd Remmelink benoemd tot hoogleraar Straf- en Strafprocesrecht aan de RU Groningen. Hij volgde daar Röling op, die zich geheel aan het volkenrecht en de polemologie ging wijden. In 1968 aanvaardde hij de positie van Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad. De liefde voor het professoraat bleef echter en in 1970 volgde hij Gerard Mulder op als hoogleraar Strafrecht aan de VU. In 1988 volgde zijn benoeming tot Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. Het jaar daarop wordt hij aan de VU emeritus. Zijn afscheidscollege was gewijd aan 'Tijd en plaats in het strafrecht'.Remmelink heeft zich in de loop der jaren met vele onderwerpen beziggehouden. Zijn voorkeur gaat echter duidelijk uit naar het materiële strafrecht. Dit blijkt onder andere uit zijn bewerkingen van Noyon/Langemeijer alsmede Hazewinkel-Suringa. Voorts hadden ook verkeersrecht, uitleveringsrecht en oorlogsstrafrecht (hij concludeerde in de Menten-zaak) zijn belangstelling. Nadat hij al eerder in een preadvies over gewetensbezwaren voor de NJV had doen blijken van zijn Lutherse geloofsovertuiging, schreef hij in 1989 voor de Calvinistische juristenvereniging een studie over Luther en het strafrecht.Remmelink, die voorts hoofdredacteur is van de Nederlandse Jurisprudentie en lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, was enkele malen voorzitter van een commissie die de regering moest adviseren, met name over de positie van de bedreigde getuige en over de medische praktijk inzake de euthanasie. In 1991 hield hij de zogenaamde David de Wied-lecture gewijd aan strafrechtelijke aspecten van begin en einde van het menselijk leven. Dit jaar bereikt Remmelink de pensioengerechtigde leeftijd van 70 jaar. Op de dag waarop het spraakmakende `Borgers-arrest´ werd gewezen spraken wij met hem over zijn functie, het strafrecht en het functioneren van ons justitiële apparaat.

Verdieping | Interview
maart 1992
AA19920144