M.R. van Zanten
De rechtsbescherming tegen oneerlijke concurrentie, en met name tegen prestatieontlening, zoals deze in Nederland via artikel 1401 BW (oud) door de Hoge Raad wordt geboden is onvoldoende. Naar de mening van de auteur handelt iemand onrechtmatig wanneer hij een wezenlijk element van andermans prestatie exploiteert, een prestatie die slechts na veel kosten en inspanningen aan de kant van die ander mogelijk was, zonder daaraan enige eigen prestatie toe te voegen en puur en alleen om de vruchten van de arbeid van de ander zelf te plukken. De voorwaarden die de Hoge Raad voor het aannemen van onrechtmatigheid stelt worden naar zijn mening derhalve ten onrechte gesteld.
Verdieping | Studentartikel
februari 1992
AA19920073