Metajuridica

Nawoord bij bovenstaande reactie

(Montesquieu en de rechter)

G. Boogaard, J. Uzman

Nawoord bij de reactie van Harry de Kok op de bijdrage ‘Tussen Montesquieu en Judge Dredd. Over rechter. politiek en rechtsvorming’ uit het januarinummer 2015 van Ars Aequi.

Opinie | Reactie/nawoord
april 2015
AA20150295

Nawoord bij voorgaande reactie

Wat wil de wetgever?

J.G. Brouwer, L.M. Bruijn, J. Koornstra, B. Roorda, A.E. Schilder

In het februarinummer 2020 van Ars Aequi schreven M. Bruijn, J. Koornstra, B. Roorda, J. Schilder & J. Brouwer ‘Over vermeende wetshistorische interpretatie en selectieve rechtsvinding’. Harm Kloosterhuis en Carel Smith schreven daarop deze reactie. Met nawoord van Bruijn, Koornstra, Roorda, Schilder & Brouwer.

Opinie | Reactie/nawoord
juni 2020
AA20200568

Nawoord op bovenstaande reactie

G.C.G.J. van Roermund

Nawoord op een reactie op een eerder artikel van Van Roermund over rechtsfilosofie in de rechtenstudie.

Opinie | Reactie/nawoord
november 1995
AA19950862

Nawoord: Daarom rechtsgeleerde waarheid!

A. Soeteman

Op 19 juni 2009 nam prof.mr. Arend Soeteman afscheid van de Vrije Universiteit. Zijn afscheidsrede had als titel ‘Rechtsgeleerde waarheid’. Naar aanleiding van deze rede kruist J.Th. Degenkamp de wetenschappelijke degens met prof. Soeteman.

Opinie | Reactie/nawoord
januari 2010
AA20100053

Nawoord: De doortraptheid van Eichmann en de dwaling van Arendt

N. Rozemond

In het februarinummer van Ars Aequi schreef Klaas Rozemond dat Hannah Arendts typering van Adolf Eichmann een ernstige vergissing is die aan een grondige herziening toe is. Thomas Mertens en Paul Mevis leggen in dit nummer uit waarom zij het hier niet mee eens zijn. Met nawoord van Klaas Rozemond.

Opinie | Reactie/nawoord
juni 2013
AA20130463

Nederlands recht uit den vreemde

E.H. Hondius

Maken wij in Nederland voldoende gebruik van wat buitenlandse juristen ons over Nederlands recht te zeggen hebben? Ewoud Hondius meent van niet.

Opinie | Column
maart 2016
AA20160170

Nieuw Vermogensrecht en rechtsvergelijking – reconstructie van een wetgevingsproces

V.J.A. Sütõ

Een uiteenzetting van het ontstaan van het nieuwe vermogensrecht.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
februari 2005
AA20050101

Nomomorfologie: over het juridische voorland van de bedrijfsethiek

B. Jansen

Bedrijfsethiek is onderworpen aan juridisering. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het stijgende aantal ethische codes in het bedrijfsleven. Deze juridisering van bedrijfsethiek betekent dat juridische denkwijzen de ethische denkwijzen verdringen of zelfs vervangen. Het resultaat is een bedrijfsethiek die meer en meer op recht is gaan lijken. In zijn proefschrift onderzoekt Bart Jansen deze ‘juridisch gedachte bedrijfsethiek’ en houdt hij een pleidooi om aan dit juridische denken in de bedrijfsethiek te ontkomen door een beroep te doen op de kritische bestudering van het recht.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
oktober 2022
AA20220824

Non bis in idem of de schoonheid van de rechtsgeschiedenis

W.F. van Hattum

Post thumbnail

De afgelopen jaren deed ik onderzoek naar de achtergronden van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit artikel formuleert de voorwaarden waaronder een tweede vervolging wegens hetzelfde feit niet wordt toegestaan: non bis in idem. Aanleiding om mij in dit onderwerp te verdiepen vormden enkele arresten van de Hoge Raad. De Hoge Raad beriep zich voor zijn standpunt of er wel of geen sprake was van een tweede vervolging wegens hetzelfde feit op ‘de strekking van art. 68’ en ‘het beginsel van het artikel’. De vraag was: op welk beginsel beriep hij zich? Waar stond het? Waar kwam het vandaan? De antwoorden die ik in de geschiedenis vond, boden een verrassende blik op de gebeurtenissen, de taal, de ontwikkelingen, en de personen rond dit onderwerp. Zij ontsloten onder meer de bron van de woorden non bis in idem en de betekenis die zij in de loop der eeuwen kregen. Mijn bijdrage gaat over deze twee historische aspecten van de regel.

Overig | Rode draad | Historische wortels van het recht
april 2013
AA20130314

Non orare sed laborare Of: het Godsbesef in staatsrechtelijk verband

F. van Vugt

Nederland wordt wel een land van dominees en pastoors genoemd. Hoewel zo'n kenschets al weer achterhaald lijkt, geeft deze terecht aan dat religie en kerk een belangrijke plaats in de geschiedenis van ons land ingenomen hebben. Kerk en staat zijn vanaf de vroege Middeleeuwen sterk met elkaar verbonden geweest, en hoewel christenen uit Romeinen 13 konden afleiden dat alle gezag van God kwam, hebben geestelijke en wereldlijke autoriteiten elkaars heerschappij dikwijls bestreden. De tendens was overigens merkbaar dat de invloed van de staat op de kerk groter werd dan omgekeerd: er was eerder sprake van een staatskerk, dat wil zeggen ‘die vorm van samenwerking, waarin de Kerk zich tot een werktuig der staatsbelangen laat maken, in ruil voor macht en voordeel’ dan een kerkstaat ‘... waarin de Kerk zich met geweld aan de mensen en verho11dingen oplegt en de overheid als haar werktuig hanteert’. Overheidsorganen benoemden geestelijke gezagsdragers, deden leerstellige uitspraken, censureerden theologische boeken, enzovoort. Daar stond tegenover dat op voorspraak van de kerk ketters werden vervolgd door de overheid, burgers verplicht werden zich bij een kerkgenootschap in te laten schrijven, alleen kerkelijke huwelijken werden toegestaan, er financiële steun gegeven werd bij de bouw van kerken of in de vorm van tractementen aan geestelijken. Toen na de Franse revolutie zich een cultureel secularisatieproces verder ontwikkelde verminderde ook de stevige band tussen kerk en staat: privileges voor de kerkgenootschappen verdwenen allengs, en de invloed van de overheid op de kerkelijke instituten begon te tanen. Bovendien werd de vrijheid van godsdienst in meerdere grondwetten erkend. Het motto ‘een vrije kerk in een vrije staat’ deed opgeld. En in socialistische kring de leuze  godsdienst is een privézaak’. Clericalisme kon op steeds meer verzet rekenen. Zo betoogde ten onzent in de vorige eeuw minister Van der Brugghen dat de staat niet een positieve bijdrage voor geloofsverkondiging zou mogen leveren, maar een negatieve, dat wil zeggen dat de overheid de kerk in haar functioneren geen strobreed in de weg mocht leggen. De staat kon geen christelijke staat zijn, maar behoorde een neutraal karakter te hebben. Zo voltrok zich de scheiding tussen kerk en staat. Toch lijkt de conclusie niet gewettigd dat deze scheiding volstrekt is. Enkele archaïsch-religieuze elementen blijken nog aanwezig in ons staatsbestel, zij het dat deze niet geheel substantieel van karakter zijn, maar eerder op een ritueel duiden. Ik acht dit nochtans belangrijk genoeg om er aandacht aan te schenken, omdat de verhouding kerk-staat doorwerkt in de vraag naar het wezen van de overheid en het functioneren van onze democratie, en omdat de vrijheid van godsdienst en geweten in het geding is. In dit artikel zal nader ingegaan worden op enkele van deze religieuze restanten.

juli 1981
AA19810319

Noot bij De Koppelingswet

P.E. Minderhoud

P.E. Minderhoud geeft vanuit rechtssociologische hoek zijn visie op de koppelingswet.

Annotaties en wetgeving | Wetgeving
september 1998
AA19980775

Normativiteit en viewpoint diversity in de rechtswetenschap

J. Bakker, R.H.T. Jansen

In dit redactioneel pleiten Joas Bakker en Rowin Jansen ervoor om in de discussie over diversiteit meer aandacht te geven aan de diversiteit van normatieve opvattingen. Omdat de rechtsgeleerdheid een normatieve wetenschap is, is het voor het juridische debat van groot belang om een verscheidenheid van perspectieven op een faculteit te hebben. Het is cruciaal om binnen onderzoeksgroepen juristen te hebben met verschillende soorten werkervaring, politieke opvattingen en religieuze overtuigingen, en universiteiten moeten zich hier daarom voor inspannen.

Opinie | Redactioneel
januari 2022
AA20220003