De reëele en de fictieve opzegtermijn – wie betaalt de loonschade?


Kantongerecht Zutphen 28 januari 1999, nr. 88141, JAR 1999/49

De werknemer heeft verzocht om ontbinding op een termijn gelijk aan de anders voor hem geldende opzegtermijn dan wel om een hogere vergoeding; zulks in verband met (het per 1 januari 1999 geldende) artikel 16, lid 3 WW, krachtens welk artikellid het recht op uitkering wordt opgeschort gedurende een fictieve opzegtermijn. Een ontbinding op een zo lange termijn als door de werknemer verzocht laat zich echter niet rijmen met het bepaalde in artikel 7:685 BW ingevolge welk artikel de arbeidsovereenkomst, zo de kantonrechter besluit tot ontbinding, dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Voor wat betreft de gevraagde hogere vergoeding moet gelden dat het buiten twijfel is dat de wetgever via het derde lid van artikel 16 WW een anticumulatieregeling in het leven heeft geroepen ten laste van de werknemer. Er is dan ook geen aanleiding tot het toekennen van een hogere vergoeding, te betalen door de werkgever, dan voor 1 januari 1999 gebruikelijk zou zijn geweest.


Verschijningsvorm: Maandbladartikel (download pdf)

Auteur(s): J. Riphagen

Verschijning: november 1999

Archiefcode: AA19990828

Kantongerecht Zutphen 28-01-1999 zaaknummer: 88141

anticumulatieregeling ontbinding opzegtermijn

Sociaal-economisch recht Arbeidsrecht

Annotaties en wetgeving Annotatie