Toont alle 2 resultaten

De reëele en de fictieve opzegtermijn – wie betaalt de loonschade?

J. Riphagen

Kantongerecht Zutphen 28 januari 1999, nr. 88141, JAR 1999/49 De werknemer heeft verzocht om ontbinding op een termijn gelijk aan de anders voor hem geldende opzegtermijn dan wel om een hogere vergoeding; zulks in verband met (het per 1 januari 1999 geldende) artikel 16, lid 3 WW, krachtens welk artikellid het recht op uitkering wordt opgeschort gedurende een fictieve opzegtermijn. Een ontbinding op een zo lange termijn als door de werknemer verzocht laat zich echter niet rijmen met het bepaalde in artikel 7:685 BW ingevolge welk artikel de arbeidsovereenkomst, zo de kantonrechter besluit tot ontbinding, dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Voor wat betreft de gevraagde hogere vergoeding moet gelden dat het buiten twijfel is dat de wetgever via het derde lid van artikel 16 WW een anticumulatieregeling in het leven heeft geroepen ten laste van de werknemer. Er is dan ook geen aanleiding tot het toekennen van een hogere vergoeding, te betalen door de werkgever, dan voor 1 januari 1999 gebruikelijk zou zijn geweest.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 1999
AA19990828

Een nieuw ontslagrecht

J.M.E. Cornelissen, R.C. van Daal

Per 1 juli 2015 wijzigt het ontslagrecht. Deze wijziging kent een aanloop met vele politieke akkoorden, waaronder het op 11 april 2013 tussen het kabinet en sociale partners gesloten sociaal akkoord. Dit bevatte naast een wijziging van het ontslagrecht ook maatregelen op het terrein van flexibele arbeid en de Werkeloosheidswet. Al deze maatregelen zijn uitgewerkt in de Wet werk en zekerheid. In dit artikel wordt ingegaan op het onderdeel ontslagrecht, dat in werking zal treden op 1 juli 2015.

Annotaties en wetgeving | Wetgeving
juni 2015
AA20150516

Toont alle 2 resultaten