Toont alle 12 resultaten

De beoordeling van joint ventures onder Europees en nationaal mededingingsrecht

R. Ludding

In de marktgeoriënteerde economieën van de Lid-Staten van de Europese Unie is de mededinging tussen ondernemingen een drijvende kracht, het belangrijkste mechaniek voor het (uiteindelijk) efficiënt aanwenden van schaarse productiemiddelen, een stimulator van vernieuwing. Zowel op nationaal als op Europees niveau bestaan rechtsregels die ondernemingen weliswaar niet tot actieve concurrentie verplichten, maar wel beogen ondernemersgedrag dat tot een afnemende intensiteit of kwaliteit van de mededinging leidt of kan leiden, aan banden te leggen. Een gemeenschappelijke onderneming kan onder omstandigheden een merkbare beperking van de mededinging (tussen de partners onderling of tussen hen en derde-ondernemingen) tot gevolg hebben. Deze bijdrage bespreekt de beoordeling van dat gevolg naar Europees en nationaal recht.

Bijzonder nummer | Joint Ventures
mei 1995
AA19950409

Is economisch bewijs een garantie voor een kwalitatief beter mededingingsrecht?

R. Van den Bergh

Post thumbnail De introductie van een meer economische benadering heeft de verwachting gecreëerd dat het gebruik van economische inzichten de kwaliteit van het mededingingsrecht kan verbeteren. Ofschoon het juist is dat de economische theo¬rie kan helpen bij de interpretatie van de relevante mededingingsrechtelijke vragen is toch voorzichtigheid geboden. Economische modellen gaan uit van veronderstellingen die subjectieve keuzes impliceren. Ook moet worden gewaarschuwd voor het gebruik van empirisch bewijs wanneer de beschikbaarheid van data de uitkomst van een rechtszaak beïnvloedt.

Bijzonder nummer | Concurrentie
juli 2020
AA20200672

september 1995

Katern 56: Media- en telecommunicatierecht

N.A.N.M. van Eijk, A.W. Hins, G.A.I. Schuijt

december 1995

Katern 57: Europees recht

- UL Europa Instituut

september 1999

Katern 72: Media- en telecommunicatierecht

N.A.N.M. van Eijk, A.W. Hins, G.A.I. Schuijt

maart 2001

Katern 78: Media- en telecommunicatierecht

N.A.N.M. van Eijk, A.W. Hins, G.A.I. Schuijt

juni 2001

Katern 79: Europees recht

- UL Europa Instituut

maart 2002

Katern 82: Mediarecht

A.W. Hins, G.A.I. Schuijt

maart 2003

Katern 86: Europees recht

- UL Europa Instituut

december 2004

Katern 93: Mededingingsrecht

J.M.M. van de Hel

Puzzelen in het notariaat

Interview met mr. G.J.C. Lekkerkerker, hoofd van het Juridisch Bureau van de Koninklijke Notariële Broederschap

O. van Klinken, M.J. Kroeze

G.J.C. Lekkerkerker werd in 1950 te Amsterdam geboren. Na het behalen van zijn doctoraal in zowel het Nederlands recht als in de studie Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden, volgde hij tijdens het vervullen van zijn dienstplicht de notariële studierichting. Na zes jaar in het notariaat te hebben gewerkt, stapte hij over naar de wetenschappelijke denktank van de Koninklijke Notariële Broederschap: het Notarieel Juridisch Bureau. Lekkerkerker is momenteel hoofd van dit bureau en nog geregeld als kandidaat-notaris in de praktijk werkzaam. In de uitgebreide bibliotheek van het Juridisch Bureau hadden wij een gesprek met hem over de spannende tijden die het notariaat tegemoet gaat.

Verdieping | Interview
december 1992
AA19920776

Specialisatie in de rechtspraak: argumenten pro en contra, modaliteiten en verbreiding

A.G.M. Böcker

Post thumbnail Nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en het ontstaan van nieuwe rechtsgebieden leiden geregeld tot pleidooien voor nieuwe specialistische rechtspraakvoorzieningen. Tegenover de verwachte voordelen van specialisatie staan echter mogelijke risico’s en kosten. Discussies over nut en noodzaak van rechterlijke specialisatie zijn vaak nogal normatief getint en gaan vooral over sterke en zichtbare vormen van specialisatie. Meer aandacht voor en empirische informatie over het functioneren en de effecten van ‘zwakkere’ en minder zichtbare vormen van specialisatie is wenselijk.

Verdieping | Verdiepend artikel
november 2023
AA20230841

Toont alle 12 resultaten