De dader heeft het slachtoffer te nemen zoals hij is
‘De dader heeft het slachtoffer te nemen zoals hij is’ is een van de beginselen in het civiele schadevergoedingsrecht. In de discussies over dit beginsel kan men drie samenhangende vragen onderscheiden: wat is de precieze betekenis van dit beginsel, waarom geldt het en is dit het enige beginsel in deze rechtsbetrekking?
Laten we beginnen met de vraag naar de precieze betekenis van ‘de dader heeft het slachtoffer te nemen zoals hij is’. Hoe bepaal je nu hoe een slachtoffer ‘is’? Neem het volgende recente voorbeeld uit de rechtspraak.1 Een vliegtuigpassagier krijgt een bagagestuk op haar hoofd, gevolgd door klachten die gerelateerd zijn aan haar ‘psychische predispositie’: een in haar persoonlijkheid gelegen factor die haar extra kwetsbaar maakt voor gevolgen van zo’n ongeval. Zo heeft zij sinds het ongeval angst voor flauwvallen. Kunnen dit soort bijzondere klachten nog wel als schade aan de aansprakelijke worden toegerekend? Dat is de vraag die de rechtbank Amsterdam moet beoordelen. Het antwoord van de rechtbank luidt bevestigend: ‘De dader heeft het slachtoffer te nemen zoals hij is, inclusief diens zwakheden, kwetsbaarheden en andere bijzonderheden.’
Iemands zwakheden, kwetsbaarheden en andere bijzonderheden behoren tot iemands ‘predispositie’. Die predispositie kan lichamelijk zijn. Zo is iemand met een heel dunne schedel – een zogenaamde eierschaalschedel – extra kwetsbaar. Stel, je geeft iemand met zo’n eierschaalschedel een onrechtmatige klap op het hoofd, dan worden de gevolgen van die lichamelijke predispositie aan jou toegerekend. Maar de predispositie kan ook psychisch zijn, aldus de Hoge Raad in het bekende ‘Renteneurose-arrest’ (1985): als het slachtoffer lijdt aan de psychische aandoening ‘renteneurose’ – een neurotische behoefte aan het ontvangen van schadevergoeding – dan komt deze schade in beginsel voor rekening van de dader, ‘ook al zijn die gevolgen daardoor ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt.’ 2
Het beantwoorden van de vraag of iemand een ‘erkende’ psychische predispositie heeft, zoals in het bovengenoemde voorbeeld van de vliegtuigpassagier, gaat vaak gepaard met verwijzingen naar psychiatrische rapporten en medische literatuur. Soms wordt in rechtszaken betoogd of geoordeeld dat het slachtoffer ‘zich alleen maar aanstelt’, wat natuurlijk de vervolgvraag oproept of een aansteller niet ook een psychische predispositie heeft. Die vragen leveren in ieder geval interessante literatuur op. Zo heeft men in Engeland bij de vaststelling van een psychische predispositie van het slachtoffer gekozen voor een benadering die aansluit bij de ‘egg-shell skull’-regel bij lichamelijke predisposities. Bij een psychische dispositie, spreekt men van een ‘egg-shell personality’. Een eierschaalpersoonlijkheid!
De vraag naar de betekenis van ‘de dader heeft het slachtoffer te nemen zoals hij is’ hebben we nu ad auctoritatem beantwoord met een beroep op de gezaghebbende bronnen, maar daarmee is de vraag naar het waarom van dit beginsel nog niet beantwoord. Waarom is het redelijk om de dader aansprakelijk te stellen voor schade die het gevolg is van een uitzonderlijke, wellicht ziekelijke (pathologische) geestesgesteldheid? In zijn artikel ‘Het slachtoffer’ zoekt Hans Nieuwenhuis het antwoord op die vraag in de rolverdeling tussen dader en slachtoffer in het civiele aansprakelijkheidsrecht: ‘De dader is hoofdpersoon, zijn daad is de oorzaak van de schade. Hij had de vrijheid om de schade te voorkomen’.3 Nieuwenhuis identificeert hier twee verschillende perspectieven: in het schadevergoedingsrecht abstraheren wij bij de dader van diens omstandigheden, bij het slachtoffer niet.
Heeft Nieuwenhuis gelijk? Daarmee komen we op onze derde vraag: gelden er in deze rechtsbetrekking nog andere beginselen? Volgens A.G. Castermans wel.4 In reactie op Nieuwenhuis stelt Castermans dat er in ons schadevergoedingsrecht ook een ‘spiegelbeeldig beginsel’ geldt: ‘het slachtoffer heeft de dader te nemen zoals hij is’. Ook bij de dader spelen de omstandigheden een rol, zo laat Castermans zien. Bij de beoordeling van de toerekenbaarheid van het onrechtmatig handelen houden wij bijvoorbeeld rekening met de vraag of de dader een professional was of niet. En volgens art. 6:98 BW kan de schade die voor de dader niet voorzienbaar was, hem mogelijk in redelijkheid niet worden toegerekend. Ook het slachtoffer, schrijft Castermans, is “voor het feitelijk verhaal met huid en haar overgeleverd aan de dader: de robuuste bejaarde dader met AOW biedt minder verhaal dan de veelbelovende Philips-directeur met een flinke maandelijkse loonaanspraak. Kort en goed, in het aansprakelijkheidsrecht doet het ertoe wie de dader is of uit welke kringen hij komt; het slachtoffer moet het met hem doen.”
Castermans vraagt zich af waarom het beginsel ‘de dader heeft het slachtoffer te nemen zoals hij is’ zoveel aandacht heeft gekregen terwijl het spiegelbeeldige beginsel ‘het slachtoffer heeft de dader te nemen zoals hij is’ geen aandacht krijgt. Misschien omdat het tweede beginsel zo vanzelfsprekend is, oppert hij. Maar, zo zou men zich spiegelbeeldig kunnen afvragen, is het eerste beginsel niet ook vanzelfsprekend? De verplichting op te draaien voor schade blijkt te zijn verdeeld tussen dader en slachtoffer, en bij beiden wordt rekening gehouden met de omstandigheden. Er lijkt dus sprake te zijn van één algemeen beginsel waarin beide beginselen besloten liggen: dader en slachtoffer hebben elkaar te nemen zoals zij zijn.
1 ECLI:NL:RBAMS:2021:2803
2 HR 8 februari 1985, NJ 1986/137 (Henderson/Gibbs), m.nt. C.J.H. Brunner.
3 J.H. Nieuwenhuis, ‘Het slachtoffer’, RM Themis 1998, afl. 6, pp. 161-162.
4 A.G. Castermans, ‘The victim takes the tortfeasor as he finds him’, NTBR 2015/30, afl. 7.