Auctoritas non veritas facit legem

Wij eindigen onze reeks rechtsspreuken met een ongemakkelijke: gezag, niet waarheid, maakt recht. De uitspraak is van de politiek filosoof Thomas Hobbes (1588-1679). Volgens hem zou men alleen in vrede kunnen samenleven onder het gezag van een soeverein aan wie de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht is toevertrouwd. Zonder zo’n oppermachtige heerser zou het leven er ‘solitary, poor, nasty, brutish and short’ zijn, een oorlog van allen tegen allen. Mensen worden nu eenmaal gedreven door eigenbelang. Ook over hun opvattingen over wat rechtvaardig is zullen zij voortdurend van mening verschillen. Daarom is volgens Hobbes niet de waarheid over wat recht is of zou moeten zijnbepalend voor de gelding van het recht, maar de uitvaardiging ervan door de soeverein: auctoritas non veritas facit legem.

Tegen deze opvatting van Hobbes kunnen de nodige bezwaren worden ingebracht, zoals lex iniusta non est lex: een onrechtvaardige wet is geen wet.1 De gedachte achter deze spreuk is dat de wet niet alleen een bevel of gebod is, maar ook een behoren uitdrukt. Recht en moraliteit zijn dus verbonden. Immoreel recht is, zo bezien, per definitie geen recht.

De tegenwerping luidt: wiens moraal? De geschiedenis staat bol van recht dat andere volkeren is opgelegd. Illustratief is de koloniale overheersing van samenlevingen die met list, leugens en geweld onder het gezag (auctoritas) van Spanjaarden, Hollanders of Amerikaanse kolonisten werden gebracht. Soms werden de lokale rechten van de onderworpen samenlevingen door de koloniale machthebber erkend, maar nooit geheel, en in ieder geval niet voor zover zij in strijd waren met ‘de openbare orde en de goede zeden’, dat wil zeggen, de orde en zeden van het (koloniale) gezag. In vergelijkbare zin moest gedurende de oorlogsjaren het Nederlands recht wijken voor dat van de Duitse bezetter. In deze gevallen botste recht op recht, of beter gezegd, lager recht op hoger recht of recht op onrecht, afhankelijk van het perspectief. Voor de onderworpen bevolking geldt dat, als het eigen recht moet wijken voor het recht van de bezetter, sprake is van onrecht. Voor de bezetter geldt dat het lokale recht geen gelding heeft als dat botst met het hogere recht van het bevoegd gezag (de soeverein). En dus is van onrecht geen sprake en kan de spreuk lex iniusta non est lex niet worden ingeroepen.

Soms wordt de bezetter verdreven en is terugkeer naar het oude rechtssysteem mogelijk. Maar niet alles dat onder gezag van de bezetter is gedaan, zal worden teruggedraaid—denk aan de keten van rechtsgevolgen en transacties, volgend op benoeming en ontslag, eigendomsoverdrachten en nakoming van verbintenissen, die, teruggedraaid, tot maatschappelijke ontwrichting zou leiden: auctoritas non veritas facit legem.

Ook als de eigen rechtsorde niet is onderworpen aan die van een gewelddadige indringer, wint gezag het soms van waarheid. Wie tegenover de rechter betwist een agent te hebben beledigd, staat meestal op achterstand. De rechter mag het bewijs van het tenlastegelegde immers aannemen op basis van de getuigenis van het proces-verbaal van de agent (art. 344 lid 2 Sv).2 Gaat het om het woord van de agent tegenover dat van de verdachte, dan zal de rechter vermoedelijk dat van de agent kiezen. Waarom? De doctrine geeft twee redenen. Opsporingsambtenaren worden geacht getrainde waarnemers te zijn die in staat zijn om objectief vast te leggen wat voor de beoordeling van de strafbare feiten relevant kan zijn. En overtredingen kunnen minder goed bewezen worden als de eigen waarneming van de verbalisanten hun bijzondere bewijskracht zouden verliezen—een probleem voor de handhaving. Helemaal overtuigend zijn deze redenen niet. Juist bij het (vermeend) beledigen van een ambtenaar in functie kan betwijfeld worden of die ambtenaar nog wel zo objectief kan waarnemen en vastleggen. En als er géén overtreding is begaan, hoeft er ook niet te worden gehandhaafd.

De werkelijke reden is misschien dat het bevoegd gezag wordt geloofd, omdat het ’t bevoegd gezag is. Aldus Michel de Montaigne (1533-1592) in een van zijn Essais:

‘Wetten blijven van kracht, niet omdat ze rechtvaardig zijn, maar omdat het wetten zijn. Dat is de mystieke grond van hun gezag, op iets anders berusten ze niet.’

Hoeveel onrechtvaardigheid kan een rechtssysteem verdragen voordat er wordt getwijfeld aan het gezagvan de machthebber? Dat is een vraag van alle tijden en een die het meest actueel is aan de vooravond van een revolutie.

1 Zie voor deze spreuk https://arsaequi.nl/weblogs/vijf-minuten-rechtsfilosofie/een-onrechtvaardige-wet-is-geen-wet/

2 Een mooi voorbeeld daarvan vinden we in Crainquebille, een verhaal van Anatole France (1844-1924). Zie A. France en W. Veraart (red.) Crainquebille en het onbuigzame recht. Verhalen van Anatole France, met een nabeschouwing van Wouter Veraart, Nijmegen: Ars Aequi Libri uitgave, 2024.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *