Concurrentiebedingen bij zzp’ers
Als u een arbeidsovereenkomst heeft ondertekend, dan is de kans redelijk groot – ongeveer één op drie – dat daarin een concurrentiebeding in de zin van artikel 7:653 BW is opgenomen (Panteia 2021, p. 117). Idealiter is dat concurrentiebeding slechts opgenomen indien dit noodzakelijk is voor bescherming van het bedrijfsdebiet van de werkgever. Die noodzaak kan bijvoorbeeld bestaan als de werknemer tijdens zijn dienstverband werkt met concurrentiegevoelige bedrijfsgeheimen. Uit onderzoek blijkt echter dat concurrentiebedingen in de praktijk ook andere doeleinden hebben, zoals het binden van werknemers aan het bedrijf (Panteia 2021, p. 67). Dat schuurt met het grondrecht van vrije arbeidskeuze (art. 19 lid 3 Grondwet). De regering is dan ook voornemens dergelijk misbruik van concurrentiebedingen een stuk lastiger te maken door artikel 7:653 BW te moderniseren (het ‘Wetsvoorstel modernisering concurrentiebeding’, internetconsultatie.nl). Als dit wetsvoorstel in zijn huidige vorm wordt aangenomen, zal altijd schriftelijk gemotiveerd moeten worden waarom zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen een concurrentiebeding noodzakelijk maken voor de desbetreffende werknemer. Daarnaast zal een temporeel – maximaal twaalf maanden – en geografisch bereik moeten worden opgenomen. Heeft de werkgever deze voorschriften niet opgevolgd, dan is het beding nietig. Bovendien moet de werkgever de oud-werknemer dan een half maandloon betalen per maand dat hij de werknemer daadwerkelijk aan het concurrentiebeding houdt.
Dit wetsvoorstel brengt aardig wat pennen in beweging, voornamelijk over de complexiteit van de beoogde wijzigingen voor werkgevers (Labour Law United 2024; Barentsen, Sagel & Timp, NJB 2024/32). Wij willen een ander aspect van de beoogde wetswijziging bespreken: de verhouding van moderne concurrentiebedingen voor werknemers tot concurrentiebedingen voor zzp’ers. Het wetsvoorstel introduceert namelijk geen modern concurrentiebeding voor de overeenkomst van opdracht waar zzp’ers vaak mee werken. Daar geldt dus nog altijd de ruime contractsvrijheid waardoor het concurrentiebeding geldig is, tenzij deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zodoende wordt een concurrentiebeding in de overeenkomst van opdracht niet snel buiten toepassing gelaten (gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:11051, r.o. 6.29-6.32).
Met meer dan 1,2 miljoen zzp’ers die aan strengere concurrentiebedingen gebonden kunnen worden (‘Ontwikkelingen zzp’, cbs.nl), rijst de vraag of het concurrentiebeding voor zzp’ers niet ook aan modernisering toe is. Zekic en Tjong Tjin Tai achten opname van een concurrentiebeding in een overeenkomst van opdracht een sterke aanwijzing voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst die de rechter mee kan wegen in de kwalificatievraag (NJB 2024/1880). Een concurrentiebeding zou zzp’ers namelijk te sterk beperken in hun mogelijkheden andere opdrachten aan te nemen, waardoor zij minder ondernemerschap zouden vertonen.
Dogmatisch gezien heeft het meewegen van een concurrentiebeding in de kwalificatievraag onzes inziens echter een merkwaardig effect: omdat vanuit de ruimere contractsvrijheid van de overeenkomst van opdracht een concurrentiebeding is opgenomen, zou die overeenkomst worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst waarvoor dan weer de beperkte contractsvrijheid van artikel 7:653 BW geldt. De opdrachtgever wordt dan geconfronteerd met een nietig of vernietigbaar concurrentiebeding en een arbeidsovereenkomst waar het strengere regime van Titel 7.10 BW dwingend op van toepassing is. Het verbaast ons dan ook niet dat de regering geen rol voor het concurrentiebeding als gezichtspunt in de kwalificatievraag ziet (zie concept-MvT Wet VBAR, p. 58-59).
Hoewel wij dus ook geen rol voor het concurrentiebeding zien in de kwalificatievraag, vinden wij het verschil tussen de toepasselijke regimes wel te groot, aangezien zzp’ers in verschillende sectoren – bijvoorbeeld de zorg (Kamerstukken II 2024/25, 36600-XVI, nr. 17) – hetzelfde werk verrichten als werknemers. Bovendien kunnen concurrentiebedingen zzp’ers (onbewust) beperken in hun ondernemerschap. Wij sluiten ons daarom aan bij de andere suggestie van Zekic en Tjong Tjin Tai: de verschillende regimes voor het concurrentiebeding zouden voor beide contractvormen gelijk(er) getrokken moeten worden ter bescherming van zzp’ers tegen (mogelijk) oneigenlijk gebruik van het concurrentiebeding. Dat past ook in de bredere trend van wetgevingsinitiatieven die meer bescherming aan zzp’ers bieden, zoals de Wet basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (Kamerstukken II 2021/22, 29544, nr. 112). Hoe die gelijktrekking eruit moet zien, verdient onzes inziens eerst nader onderzoek en zal mede afhankelijk zijn van de uiteindelijke modernisering van artikel 7:653 BW.
Dit redactioneel van Meriëlle de Zwart & Pim van Achthoven is verschenen in Ars Aequi maart 2025.
Categorie: Redactioneel