Rechtseenheid van de taal?

Tijdens de laatste legal theory meetup van De Juridische Argumentatiekliniek bespraken wij de vraag of iemands rechtsfilosofische oriëntatie een goede voorspeller is van iemands opvattingen over taal en betekenis. Gelooft de natuurrechtsaanhanger in universele en tijdloze betekenissen van begrippen? Gaat de rechtspositivist uit van formele betekenisgelding? Hanteert de rechtsrealist het adagium meaning is use? En meent de Dworkiniaan de enige juiste betekenis van een begrip te kunnen vinden?

Een rechtspositivistisch perspectief stond ooit centraal in een interessant meningsverschil tussen de journalist J.L. Heldring en de taalkundige H.J. Verkuyl.1 Heldring verdedigde in zijn betoog ‘Afspraken zijn afspraken’ een rechtspositivistisch standpunt over taal en betekenis. Voor een effectieve informatieoverdracht, aldus Heldring, moet de taal voldoen aan strikte criteria: ‘Die criteria zijn ons niet van Godswege verordonneerd, maar zijn gewoon afspraken, en aan afspraken word je geacht je te houden – ook in de taal. Anders wordt het een chaos.’ Volgens die strikte regels moet je bijvoorbeeld zeggen ‘ik heb het hun gegeven’ of ‘aan hen’, maar als je ‘aan hun’ zegt, dan loopt alles in het honderd. En volgens diezelfde regels moet je in sommige kringen ‘taartje’ tegen een ‘gebakje’ zeggen, want ja, dat was de afspraak. Ook de Hoge Raad schijnt heel strikte regels te hanteren. Zo gaf collega-columnist Martijn Polak onlangs aan dat het woord ‘aangeven’ door de Hoge Raad alleen wordt toegestaan in de betekenis van ‘aanreiken’.2 In alle andere gevallen – zoals in de vorige zin – moet het ‘te kennen geven’ zijn. Zo bewaakt de Hoge Raad ook de rechtseenheid van de taal.

Verkuyl is het oneens met het idee dat je het taalgebruik op deze wijze kunt normeren, eenvoudig omdat het berust op een verkeerde theorie over wat een taal is. ‘Heldring is jurist’ zegt Verkuyl, ‘dus hij denkt misschien – nogal naïef – dat taal in elkaar zit als een wetboek: een verzameling vastgelegde afspraken om een samenleving draaiende te houden en te beschermen tegen individuele willekeur’. Aan de hand van voorbeelden laat Verkuyl zien dat dit een onjuist standpunt is en dat je taalwetten niet kunt afspreken. Daarvoor is het taalgebruik een te gecompliceerd systeem, dat zijn eigen dynamiek kent en dat zich geen wetten laat voorschrijven.

Verkuyl verzet zich ook tegen de gedachte dat een woordenboek als de Van Dale als scherprechter zou kunnen functioneren in kwesties over betekenissen. Dat zou alleen kunnen wanneer dit door juristen aan de samenleving wordt opgelegd, voegt hij er fijntjes aan toe. Dat zal niet snel gebeuren, denken wij. Geen verstandige jurist laat zich leiden door het hier boven geschetste rechtspositivistische taaldwaallicht. Sterker nog, het idee van het open texture karakter van juridische begrippen, dat inhoudt dat betekenissen van begrippen vatbaar zijn voor verandering, maakt onderdeel uit van het rechtspositivistische gedachtegoed. Formele gelding van rechtsregels houdt niet noodzakelijk in dat de betekenis van regels formeel is vastgelegd. Dat volgt uit de aard van de taal en uit de veranderende werkelijkheid waarop die taal betrekking heeft.

Neem de bekende discussie over Hart’s voorbeeld van de rechtsnorm ‘No Vehicles in the Park’. Wat valt er allemaal wel en niet onder het begrip ‘vehicles’: een auto, een scooter, een driewieler, een kinderwagen, een speelgoedauto? Dit soort uitlegvragen houdt juristen dagelijks bezig. Een van de methoden om deze vragen te beantwoorden is het dagelijks taalgebruik te achterhalen. Dat kun je bijvoorbeeld doen door de betekenis in een woordenboek op te zoeken. Daarin wordt tenslotte het taalgebruik vastgelegd. Maar de toepassing van die methode is vaak problematisch, omdat het woordenboek in dat vastleggen vaak niet goed slaagt. Dat is een van de argumenten van Verkuyl om kritiek te leveren op de rol van de Van Dale als scherprechter. Hij voorspelt dat er als gevolg van de automatisering en grote dataverzamelingen veel betere methoden beschikbaar komen om betekenissen in het taalgebruik te achterhalen. Verkuyls voorspelling is mooi uitgekomen voor discussies in juridische interpretatiekwesties. Er zijn inmiddels talrijke publicaties beschikbaar, waarin zoektochten in woordenboeken plaats hebben gemaakt voor computer-analyses op basis van big data. Een goed voorbeeld is het artikel ‘Judging Ordinary Meaning’ van T. R. Lee & S. C. Mouritsen.3 Zij laten zien wat deze methode inhoudt voor de discussies over bekende interpretatie-uitspraken van het Supreme Court van de VS. En ze presenteren ook een nieuwe analyse van ‘No Vehicles in the Park’!

 

 1https://onzetaal.nl/uploads/editor/Schrijfwijsheden.pdf  J.L. Heldring (1917 – 2013) was journalist en hoofdredacteur van NRC Handelsblad. In zijn column Dezer dager besteedde hij geregeld aandacht aan taalfouten. H.J. Verkuyl is emeritus hoogleraar taalkunde. Hij publiceerde o.a. over logische en lexicale semantiek. Onder het pseudoniem H.J. Verschuyl schreef hij puzzelwoordenboeken en een boek over ‘cryptogrammatica’. 2 https://weblogs.arsaequi.nl/columns/2019/11/05/geheimtaal-van-de-raadkamer/ 3 https://www.yalelawjournal.org/article/judging-ordinary-meaning

Vragen en reacties: juridischeargumentatiekliniek@gmail.com

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *