Oorzaken van de analogiefobie (2): het analogieverbod en extensieve interpretatie
De Juridische Argumentatiekliniek is momenteel bezig met een onderzoek naar de oorzaken van de analogiefobie: de overmatige angst voor de analogieredenering.1 Deze fobie komt voort uit een aantal drogredenen. In deze column bespreken we de tweede drogreden: de gedachte dat er in het strafrecht een analogieverbod geldt terwijl extensieve interpretatie wel toegestaan zou zijn.
Het analogieverbod houdt in dat het de rechter verboden is met een analogieredenering strafbepalingen op te rekken om feiten strafbaar te stellen die niet tot het bereik van de strafbepaling horen. Dat is immers in strijd met het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel. Het is volgens ons een beetje gek om, uitgaande van de gelding van het analogieverbod, te beweren dat extensieve interpretatie van strafbepalingen wel zou zijn toegestaan. Ook dat komt immers neer op het oprekken van die bepalingen.
De toelaatbaarheid van die extensieve interpretatie zou verdedigbaar zijn als men op goede gronden van mening is dat de rechter bij extensieve interpretatie veel minder ver gaat dan bij de analogieredenering en âeigenlijk binnen de grenzen van de mogelijke betekenis van de strafbepaling blijftâ of âniet meer doet dan expliciteren wat er in strafbepalingen besloten ligtâ. Maar dit standpunt is problematisch. Laten we eens kijken naar een voorbeeld waaruit volgens ons blijkt welke nieuwe lastige vragen uit dit standpunt voortvloeien.
In het Delano Felterarrest uit 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3583) interpreteerde de Hoge Raad artikel 137d Sr op zoân wijze dat het bij deze bepaling niet alleen gaat om uitlatingen die aanzetten tot haat of geweld of discriminatie, maar ook om uitlatingen die aanzetten tot onverdraagzaamheid. Deze interpretatie kan men diskwalificeren als een verboden analogische toepassing maar ook als een toelaatbare extensieve interpretatie, die alleen maar een ânadere uitlegâ van de wet is.
Paul Cliteur â getuige-deskundige in de zaak Geert W. â diskwalificeert deze interpretatie van de Hoge Raad en duidt deze subtiel aan als het resultaat van âtaalverslonzingâ en âdenkluiheidâ. Met deze interpretatie is volgens hem een buitenwettelijk criterium ingevoerd waarmee het legaliteitsbeginsel is geschonden. In het onlangs verschenen artikel âFilosofie in de rechtszaalâ verzet Bert van Roermund zich tegen deze diskwalificatie:
âIk lees alleen maar een nadere en geen verbredende of uitbreidende uitleg van datgene waar het in het wettelijk verbod van discriminatie, haat en daaruit voortvloeiend geweld in de kern om gaat. Ik trek namelijk een parallel met wat er in de tekst van het arrest onmiddellijk aan voorafgaat: de Hoge Raad wil de toepassing van artikel 137c en 137d niet louter gebaseerd zien op âde wetâ, maar ook op de kern van de wet: âde grondbeginselen van de democratische rechtsstaatâ. Ook dat is geen uitbreiding van de grondslag van het strafrecht maar een uitleg daarvan.â 2
Men kan de positie van Van Roermund beschouwen als die van de verdediger van de extensieve interpretatie die toelaatbaar is als ânadere uitlegâ. Volgens hem heeft de Hoge Raad precies aangewezen wat de kern is van deze wetsbepaling. Zou Bert Paul overtuigen? Wij denken van niet. Ten eerste wordt niet echt duidelijk wat het verschil is tussen een ânadereâ en een âverbredende of uitbreidendeâ uitleg. Ten tweede komt Van Roermund met een nogal bijzondere definitie van de kern die de Hoge Raad zou hebben gevonden: onverdraagzaam is degene die vindt dat hij het onverdraaglijke de wereld uit mag helpen (zou de Hoge Raad het hiermee eens zijn?). Ten derde is de methode waarmee men volgens Van Roermund tot die kern komt een beetje onduidelijk. Hij noemt die methode het vinden van âeen verdwijnpunt van de wetâ: âeen formule die geen zelfstandige betekenis heeft, maar waaraan de gestelde criteria hun zin en samenhang ontlenen.â Een verdwijnpunt van de wet! De Juridische Argumentatiekliniek zou daarvan graag het adres en telefoonnummer ontvangen.
1De aanduiding âanalogiefobieâ is afkomstig van H.C.F. Schoordijk. Zie H.T.M. Kloosterhuis (1997). Lijdt de Hoge Raad der Nederlanden nog steeds aan een analogiefobie? In E.T. Feteris, H. Kloosterhuis, H.J. Plug & J.A. Pontier (Eds.), Op goede gronden (pp. 115-122). Nijmegen: Ars Aequi Libri.
2 Bert van Roermund, âFilosofie in de rechtszaal.â Netherlands Journal of Legal Philosophy 2017 (46), 2, 208 â 220.
Vragen en reacties: juridischeargumentatiekliniek@gmail.com