Het referendum en het Triassofisme van de rechter

Als ieder type redenering drogredelijk oftewel sofistisch kan worden gebruikt, dan bestaat er ook zoiets als het Triassofisme. Bij het Triassofisme doet de rechter een drogredelijk beroep op het Trias Politica-argument, bijvoorbeeld door ten onrechte aan te geven dat het ‘niet de taak van de rechter in ons staatsbestel is’ om een oordeel te geven over een bepaalde juridische kwestie. Volgens de Stichting Meer Democratie is van die gebrekkige argumentatie sprake in de twee rechtszaken over het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet raadgevend referendum (hierna: de Intrekkingswet). Het derde beroep bij de rechter – de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – werd 2 augustus jl. door Meer Democratie als volgt toegelicht:

‘Bij onze eerste twee rechtszaken doken de rechters. Ze verklaarden zichzelf onbevoegd en verwezen naar elkaar. We zijn van het kastje naar de muur gestuurd (…) Deze keer is dat niet meer mogelijk. We krijgen hoe dan ook een inhoudelijke uitspraak.’ (https://www.meerdemocratie.nl/meer-democratie-start-derde-rechtszaak-om-afschaffing-referendum).

Doken de rechters? Verwezen zij naar elkaar, en naar het kastje en de muur? Laten we eens naar de overwegingen van de rechters kijken.

In de eerste – bestuursrechtelijke – zaak oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:364) dat zij volgens de wet onbevoegd was om van het beroep kennis te nemen. De redenering van de Afdeling was simpel. Anders dan Meer Democratie betoogde, had de minister nog geen besluit genomen over een eventueel referendum over de Intrekkingswet, omdat die wet er nog niet is. En volgens de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende alleen tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Dit is logisch!

In de tweede – civielrechtelijke – zaak achtte de Rechtbank Den Haag zich weliswaar bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Meer Democratie, maar niet tot het geven van een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de Intrekkingswet. Waarom niet? De kern van de argumentatie lijkt op die van de Raad van State, maar is minder formeel en meer een echte Trias Politica argumentatie. Beter dan de Rechtbank kunnen we het niet samenvatten:

‘De vorderingen gaan de taak en bevoegdheid van de rechter te buiten. Het is aan de regering en de Staten-Generaal om af te wegen of, wanneer en in welke vorm het raadgevend referendum wordt ingetrokken. Dit proces van politieke besluitvorming en afweging van alle betrokken belangen is nu nog gaande. De rechter mag niet ingrijpen in dit proces door nu al een oordeel te vellen over de Intrekkingswet. Alleen als een wetsvoorstel eenmaal van kracht is, heeft de rechter – steeds in een concreet geval – de taak om de wet uit te leggen en vast te stellen wat op grond van de wet geldt. Verder moet de rechter dan de wet toetsen aan Europees recht en een ieder verbindende verdragsbepalingen. Nu de politieke besluitvorming over de Intrekkingswet nog niet is afgerond, heeft de rechter echter geen taak of bevoegdheid.’ (ECLI:NL:RBDHA:2018:7888)

Nu de politieke besluitvorming wel is afgerond, het parlement heeft immers ingestemd met de Intrekkingswet, kan de rechter wel een oordeel vellen over deze wet. Het is nu dus wachten op een uitspraak van de Raad van State. Als we even afzien van alle interessante juridische aspecten van deze kwestie, komt het in de kern neer op de volgende vraag: is het rechtmatig om met behulp van terugwerkende kracht de Intrekkingswet niet referendabel te maken, terwijl deze Intrekkingswet volgens de Wet op het raadgevend referendum wel referendabel is? Nee, zou je zeggen, want dat is in strijd met de rechtszekerheid en met andere uitgangspunten van de rechtsstaat.

Bij hun beslissing kunnen de rechters van de Raad van State argumenten ontlenen aan het Harmonisatiewetarrest van hun collega’s van de Hoge Raad (HR 14 april 1989, NJ 1989, 469) In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat het niet de taak van de rechter is een wet aan het rechtszekerheidsbeginsel te toetsen als de rechtszekerheid al in de belangenafweging bij het tot stand komen van de wet betrokken is. Hoe pakt dit uit bij het oordeel over de Intrekkingswet? A contrario?

vragen en reacties: juridischeargumentatiekliniek@gmail.com

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *