‘Rio’ en het Olympisch vluchtelingenteam

In de nacht van 5 op 6 augustus vond de officiële opening van de Olympische zomerspelen in Rio plaats, en ik zat aan de televisie gekluisterd want voor het eerst in de geschiedenis van de Spelen deed een landloos team mee, bestaande uit tien vluchtelingen die zouden strijden onder de Olympische vlag. Voorafgaand hieraan had een Syrische vluchteling, verkozen door UNHCR, het Olympisch vuur door het Eleonas-vluchtelingenkamp in Athene gedragen.

Het idee van een Olympisch vluchtelingenteam kwam van de voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité, Thomas Bach, die dit in oktober vorig jaar bekend maakte in de Algemene Vergadering van de VN. Het IOC ondersteunt al 20 jaar sportactiviteiten in vluchtelingenkampen, dus voor het IOC was dit een logische vervolgstap.

Wat dreef Bach om een team te ondersteunen? De wens om de internationale gemeenschap te tonen dat vluchtelingen onze medemensen zijn en een verrijking van onze samenleving; de vluchteling-atleten zouden de wereld tonen dat, ondanks de immense tragedies die zij hebben doorstaan, iedereen kan bijdragen aan de maatschappij door talent en geestkracht. Het team zou voorts een symbool van hoop zijn voor alle vluchtelingen in de wereld, en de wereld bewust maken van de omvang van de vluchtelingencrisis. Nogal wat om op de schouders van een sportteam te leggen, maar dat leek het team niet te deren: ‘We are ambassadors for the other refugees’ stelde een van de teamleden; een ander stelde: ‘We are not only refugees. […] We promise again that we are going to do what it takes to inspire everyone’.

Toen het team eenmaal een feit was, deed de secretaris-generaal van de VN er nog een schep bovenop: ‘This initiative will showcase the strengths of refugees while reminding the world that we must do more to tackle the root causes of their plight. There is no greater source of exodus than conflict, and there could be no better demonstration of solidarity than to observe the Olympic Truce.’

Hoe kwam dat team er nu? Er zijn immers miljoenen vluchtelingen. Nationale Olympische Comités werd gevraagd om te zoeken naar kandidaten die aan de Olympische standaard zouden kunnen voldoen. Uiteindelijk werden er 43 potentiële kandidaten voorgedragen en 10 geselecteerd op basis van sportkwaliteiten en vluchtelingenstatus: Yusra Mardini (zwemster afkomstig uit Syrië, asiel in Duitsland), Rami Anis (zwemmer uit Syrië, asiel in België), Popole Misenga (judoka, Congolees, asiel in Brazilië), Yolande Bukasa Mabika (idem), Yonas Kinde (Ethiopische marathonloper, asiel in Luxemburg) en 5 Zuid-Soedanese lange afstandlopers afkomstig uit het vluchtelingenkamp Kakuma in Kenya: Yiech Pur Biel, James Nyang Chiengjiek, Anjelina Nadai Lohalith, Rose Nathike Lokonyen, en Paulo Amotun Lokoro. Hun persoonlijke geschiedenissen zijn onvoorstelbaar: de 17-jarige Yusra heeft urenlang met haar zusje de boot waarmee ze Griekenland trachtten te bereiken voortgeduwd, net zo lang tot ze vaste grond onder haar voeten voelde, anderen, zoals Anjelina, James, Rose, Biel, en Popole werden al op zeer jonge leeftijd vluchteling, Anjelina al sinds haar zesde, Biel op zijn tiende (beiden hebben sindsdien hun ouders niet meer gezien of gesproken).

Het team werd voorzien van een chef de mission, Tegla Loroupe – een voormalig marathon-wereldrecordhouder uit Kenya,– een deputy chef de mission, coaches en officials, en ondergebracht in het Olympisch dorp. Het IOC zal de atleten na de spelen blijven steunen.

Een uitzonderlijk team waarvoor wel heel bijzonder gold dat meedoen belangrijker is dan winnen. Of het initiatief heeft geleid tot groter mondiaal besef van de vluchtelingencrisis is zeer de vraag. Weliswaar werd het team heel hard toegejuicht bij het binnentreden van het Olympisch stadion, maar de vraag is wat er van beklijft. Soms moeten dingen maar gewoon worden gedaan, en tegen beter weten in, eenvoudigweg omdat het gebaar bijzonder is, en omdat het voor een aantal individuele atleten een onvoorstelbare kans betekent op een beter bestaan, wellicht zelfs gezinshereniging. Dus graag weer zo’n team over vier jaar.

Deze column is verschenen in het Ars Aequi oktobernummer 2016.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *