Één miljoen Belgische vluchtelingen: een manifest gastvrijer overheid in 1914

Dorp na dorp komt in opstand als het betrokken gemeentebestuur besluit om een vaak disproportioneel groot aantal asielzoekers op te vangen. Het gaat er soms grimmig aan toe in de dorpen Wezep, Oranje, Oisterwijk, Oudenbosch, Rijs, Balk, Montfoort, Steenbergen, Geldermalsen, Heesch, maar ook steden laten zich niet onbetuigd in dat opzicht. Kennelijk zijn – en ondanks de protesten: blijven vooralsnog – overwegingen van efficiëntie doorslaggevend waardoor voortdurend gezocht wordt naar – onvermijdelijk afgelegen – plaatsen waar een groot asielzoekerscentrum kan worden geplaatst. Daarbij wordt de indruk gewekt dat Nederland het probleem niet aankan: dit lijkt inderdaad het geval te zijn, maar dat heeft dan vooral te maken met het niet tijdig anticiperen op iets dat we al een aantal jaren konden zien aankomen. Gaat het om zulke grote aantallen? Ofschoon de gebezigde dehumaniserende kwalificaties als tsunami en asielzoekersvloed daarop lijken te wijzen, is het aantal vluchtelingen dat naar Nederland komt – ca. 50.000 in 2015 – veel minder groot dan in de jaren 1998-2003. Als het aantal bovendien wordt bezien in relatie tot de omvang van de bevolking – 16,8 miljoen inwoners – is het helemaal te overzien.

Het is wel eens anders geweest: in het najaar van 1914 ontving Nederland 1 miljoen Belgische vluchtelingen die de Duitse inval (volgend op de Belgische weigering Duitsland vrije doorgang naar Frankrijk te verlenen) ontvluchtten. Dat is op zich een groot aantal, maar zeker ook als dit wordt gerelateerd aan de toenmalige omvang van de Nederlandse bevolking: 6,3 miljoen inwoners. Twee vragen dringen zich op: hoe werd de opvang toen geregeld? En: hoe gastvrij was Nederland toen?*

De vluchtelingen werden in eerste instantie ondergebracht bij particulieren, in scholen, pakhuizen, kerken, en talloze andere geïmproviseerde plaatsen zoals het circustheater in Scheveningen. Om de lokale overheden te ontlasten, werden vervolgens ‘vluchtoorden’ geconstrueerd buiten de steden: barakkenkampen. Opmerkelijk in dat verband zijn de overwegingen van de gemeentelijke commissie voor Belgische vluchtelingen in Amsterdam:

‘Het is ons voornemen enige loodsen op het IJ-eiland en aan de Handelskade tot centraal doorgangshuis in te richten en alle vluchtelingen geleidelijk daar heen te brengen. Het wil ons voorkomen dat een centralisatie als bedoeld op een afgelegen terrein, de vluchtelingen eerder zal doen besluiten de terugreis naar België te aanvaarden, dan wanneer zij op meer huiselijke wijze in de stad zelf gehuisvest zijn.’

De toewijzing van vluchtelingen aan de als ‘Belgische dorpen’ bekend staande vluchtoorden (zoals ­Leopoldsdorp, Albertsdorp, Elisabethsdorp) geschiedde op basis van sociale stratificatie: ongewenste, minder gewenste en fatsoenlijke vluchtelingen (de hogere klassen kregen daarenboven een uitkering). Zo was het vluchtoord Nunspeet in het bijzonder bedoeld voor armlastige en onfatsoenlijke vluchtelingen. Eén van de bewoners beschreef het verblijf aldaar, in bewoordingen die nu in Heumensoord klinken, als volgt:

“[H]et verblijf alhier is een hel voor mij; reeds denzelfden dag werd ik onwel door den erbarmelijken toestand, waarin wij hier verkeeren. Alle menschen verwenschen dit kamp. Het is er om gek te worden en niet om uit te houden. In de loodsen kon het er nog al door, maar hier, neen!”

Wat betreft gastvrijheid was de toonzetting van overheidswege toen anders dan nu. In 1914 liet de regering, bij monde van koningin Wilhelmina, in de troonrede weten diep begaan te zijn met het lot van in oorlog verwikkelde volken en de ongelukkigen die hun toevlucht in Nederland zochten met open armen te ontvangen. De huidige regering daarentegen is gericht op het drastisch verminderen van het aantal vluchtelingen dat naar Nederland komt, en de (te) sobere opvang en (te) lange wachttijden worden daarbij niet geschuwd om hen die mogelijk willen komen af te schrikken. De in 1914 door de overheid geuite compassie en gastvrijheid worden dan ook node gemist.


 

* De informatie over Belgische vluchtelingen is vooral ontleend aan M. Amara e.a., Vluchten voor de oorlog, Belgische vluchtelingen 1914-1918, Flanders Fields museum, Ieper/Leuven: Davidsfonds 2004; de twee citaten zijn afkomstig uit dit boek.

 

Deze column is eerder verschenen in Ars Aequi april 2016.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *