Erkenning, excuses & herstel
Boekbespreking. Het Nederlandse slavernijverleden staat volop in de aandacht, ook in de rechtswetenschap. Arjen van Rijn, Bastiaan Rijpkema en Glenn Thodé onderzoeken in dit boek hoe het Nederlandse recht kan bijdragen aan de ‘verwerking’ van deze zwarte bladzijde van onze geschiedenis.
Zo is het relevant of de Nederlandse regering in staat is om staatsrechtelijk ‘betekenisvolle’ excuses voor het slavernijverleden aan te bieden. Hier biedt de ministeriële verantwoordelijkheid (art. 42 Gw) volgens de auteurs een mogelijkheid. Deze verantwoordelijkheid veronderstelt volgens hen namelijk een bepaalde ‘bestuurscontinuïteit’. Dit betekent dat bewindslieden verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor wat hun voorgangers in het verleden hebben uitgevoerd. Zo heeft de Nederlandse regering ook excuses aangeboden voor Srebrenica en voor de ontsporingen tijdens de politionele acties in Indonesië. Staatsrechtelijk is er daarom weinig bezwaar tegen excuses voor acties in het verleden, al ligt dit bij de historische Nederlandse slavernijpraktijk wel wat complexer. De trans-Atlantische slavenhandel vond immers grotendeels vóór de invoering van de ministeriële-verantwoordelijkheidsregel (1848) plaats. De vervolgvraag luidt hoe ‘betekenisvol’ excuses zijn voor een periode van slechts vijftien jaar. In 1863 schafte Nederland de slavernij namelijk af. Tel daarbij op dat in deze vijftienjarige periode de trans-Atlantische slavenhandel zogezegd allang over zijn hoogtepunt heen was.
Het tweede deel van het boek gaat over alternatieve vormen van excuses. Zo zou het leed van de slavernij via een wet erkend kunnen worden. Een verdergaand alternatief is dat de Nederlandse staat wettelijk excuses aanbiedt. De auteurs stellen dat beide vormen hoogstwaarschijnlijk geen strafrechtelijke gevolgen voor de staat meebrengen. Het beginsel van nulla poena staat hieraan in de weg. Ook civielrechtelijke schadeclaims liggen na het gebruik van deze wettelijke instrumenten niet voor de hand. Weliswaar zijn in het verleden uitzonderingen op verjaringstermijnen gemaakt indien de benadeelden voorheen geen adequate rechtstoegang hadden, maar het punt bij de Nederlandse slavenhandel is juist dat geen concrete benadeelden meer in leven zijn. Daarnaast kan de wetgever iedere vorm van aansprakelijkheid via dezelfde wet als die waarmee hij zijn rol in de slavernij erkent, simpelweg uitsluiten.
Het boek laat zich kortom het best omschrijven als een verkenning van de (juridische) wegen voor excuses, alsmede van de consequenties die hieraan verbonden zijn. Of excuses op zichzelf wenselijk zijn, valt buiten het bereik van de studie. Volgens de auteurs is dit een politieke afweging. Wat opvalt is dat zij deze neutraliteit ten aanzien van excuses soms wat laten vieren. Op pagina 49 beweren de auteurs bijvoorbeeld dat erkenning van het slavernijverleden zonder excuses ‘vaal’ te noemen valt. Hier wordt dus wel degelijk een expliciet moreel standpunt omtrent de wenselijkheid van excuses ingenomen. Daar is op zichzelf niets mis mee, mits deze stellingname maar toereikend wordt onderbouwd, zelfs in een boek met een verkennend karakter als het onderhavige. Onderbouwing blijft evenwel grotendeels achterwege. Er wordt enkel aangevoerd dat excuses van de Nederlandse staat voor acties in het verleden geen onbekend fenomeen zijn, hetgeen niet veel zegt over de wenselijkheid van excuses an sich. Verder is het jammer dat de auteurs niet ingaan op de vraag aan wie concreet excuses moeten worden aangeboden. De lezer blijft daarom enigszins onverzadigd achter. (WAG)
Arjen van Rijn, Bastiaan Rijpkema & Glenn Thodé
Erkenning, excuses & herstel
Den Haag: Boom juridisch 2021, 85 p., € 24,90.
Categorie: Boekbesprekingen