Shop

Het rapport van de Commissie Onderzoekbeoordeling Rechtsgeleerdheid

J.S. Kortmann, A. van Veen

Wij studenten zien van onze docenten doorgaans niet veel meer dan een wekelijks collegepraatje, een strenge surveillantenblik en een meewarig nee-geschud als wij proberen onze ruime vijf naar een krappe zes 'omhoog te klagen'. Niet zelden vragen wij ons af waar een docent in 's hemels naam mee bezig is (geweest) als hij met wallen onder de ogen voor de collegebanken verschijnt, in gedachten verzonken door de gang marcheert, of met een het zichtveld ontnemende stapel boeken de bibliotheekdeur tracht open te 'ellebogen'. De Commissie Onderzoekbeoordeling Rechtsgeleerdheid draagt het antwoord aan: in zijn 'vrije tijd' doet de docent aan onderzoek. En, als we de commissie mogen geloven, niet onverdienstelijk: het rechtswetenschappelijk onderzoek kenmerkt zich immers door een goede productiviteit, een brede oriëntatie en is, gezien het feit dat slechts één onvoldoende is uitgedeeld, van een zeer hoge kwaliteit. Dit alles is te lezen in het Visitatierapport van de Commissie Onderzoekbeoordeling Rechtsgeleerdheid (verder: 'het rapport' respectievelijk 'de commissie').

Perspectief | Perspectiefartikel
juli 1996
AA19960493

Het legaliteitsbeginsel in Straatburgs perspectief

J. de Hullu

Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM/ECHR) 22 november 1995, Application no. 20190/92, ECLI:CE:ECHR:1995:1122JUD002019092 (C.R. v. the United Kingdom) Het Europese Hof benadrukt het prominente belang van het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel. Strafbaar gedrag moet duidelijk in het recht zijn omschreven, en dat recht moet aan diverse kwalitatieve vereisten zoals toegankelijkheid en voorzienbaarheid voldoen. Extensieve interpretatie is problematisch. Dit alles neemt echter niet weg dat het wel mogelijk en in het licht van het legaliteitsbeginsel toelaatbaar is om regelgeving over strafrechtelijke aansprakelijkheid door interpretatie geleidelijk te verhelderen en aan gewijzigde om¬standigheden aan te passen, wanneer die ontwikkeling tenminste overeenstemt met de essentie van het delict en redelijkerwijs te voorzien was.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
juli 1996
AA19960508

Factoring

J. Beuving

De invoering van de Boeken 3, 5 en 6 van het Burgerlijk Wetboek — in het bijzonder artikel 3:84 lid 3 BW — op 1 januari 1992 heeft tot grote onduidelijkheid en onzekerheid op het gebied van factoring geleid. Veiligheidshalve — en schoorvoetend — hebben de Nederlandse factoringmaatschappijen in januari 1992 hun standaardcontracten ingrijpend gewijzigd. Zij hanteren niet langer cessie van vorderingen als uitgangspunt, maar zijn in plaats daarvan gaan werken met verpanding van vorderingen. Als rode draad door dit proefschrift loopt de vraag of het gebruik van de verpandingsfiguur bij factoring wel wenselijk en/of noodzakelijk is.

Literatuur | Proefschriftbijdrage
juli 1996
AA19960518

juni 1996

Katern 59: Bestuursrecht

R.L. Vucsán

juni 1996

Katern 59: Burgerlijk procesrecht

R.J.C. Flach

juni 1996

Katern 59: Burgerlijk recht

S.D. Lindenbergh, J.A.J. Peter, L. Reurich

juni 1996

Katern 59: Consumentenrecht

E.H. Hondius

juni 1996

Katern 59: Economisch recht en intellectuele eigendom

A.A. Quaedvlieg

juni 1996

Katern 59: Europees privaatrecht

M.W. Hesselink

juni 1996

Katern 59: Europees recht

- UL Europa Instituut

juni 1996

Katern 59: Gezondheidsrecht

G.A. van Eikema Hommes

juni 1996

Katern 59: Huurrecht

F.T. Oldenhuis, H.J. Rossel