Shop

De opzichtclausule in aansprakelijkheidsverzekeringen

met name in de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren

J. Netten

In het artikel vraagt de schrijver aandacht voor een door verzekerden veelal minder goed begrepen clausule in de, zowel voor particulieren als voor bedrijven van zeer groot belang zijnde, aansprakelijkheidsverzekeringen. De strekking van deze clausule is om de aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade aan zaken die hij onder zich heeft, van de dekking uit te sluiten. Dit kan voor een verzekerde ingrijpende gevolgen hebben. Na enige achtergronden te hebben belicht, wordt ingegaan op een onlangs gepresenteerde nieuwe - en verrassende - formulering van deze opzichtclausule in de AVP, waardoor de dekking van deze polis niet onaanzienlijk wordt uitgebreid.

mei 1984
AA19840252

Inbeslagneming Magda Maria en zendapparatuur

R.C.P. Haentjens

Hoge Raad 24 januari 1984, nr. 1277, ECLI:NL:HR:1984:AD5669 Nu de rechtbank in het midden heeft gelaten of het schip de 'Magda Maria' waarop zich zendapparatuur bevond ten tijde van de betreding door opsporingsambtenaren en de inbeslagneming, onder Panamese vlag voer en zo ja of het schip deze vlag terecht voerde, moet de zaak naar het hof Den Haag worden verwezen.

Annotaties en wetgeving | Annotatie
mei 1984
AA19840261

Problemen in verband met de Europese Gemeenschap

H.R. Nord

Column over de problemen in verband met de Europese Gemeenschap.

Opinie | Column
mei 1984
AA19840258

Produktenaansprakelijkheid: kiezen voor de Verenigde Staten of Zweden?

G. Kemperink

Op het gebied van productaansprakelijkheid neemt Nederland een aarzelende houding aan. De rechtspraak blinkt in deze materie niet uit door eenstemmigheid en de wetgever wacht eerst rustig de Europese harmonisatieplannen af. Reden te meer om de blik eens over de grenzen heen te werpen en te zien hoe de stand van zaken hieromtrent in andere landen van de geïndustrialiseerde wereld is. Uit dit onderzoek kwamen twee geheel verschillende systemen van schadevergoeding naar voren: het ene hanteert men in de Verenigde Staten en de andere in Zweden. In dit artikel komen beide systemen uitvoerig aan de orde, alsmede de huidige Nederlandse situatie en de op komst zijnde Europese bepalingen. Tevens volgen conclusies van de auteur en aanbevelingen voor de richting waarin het Nederlandse producentenaansprakelijkheidsrecht zich zou moeten bewegen.

mei 1984
AA19840239

Rechtsvraag (151) bestuursrecht

F.A.M. Stroink

Perspectief | Rechtsvraag
mei 1984
AA19840282

Rechtsvraag NBW (9) vruchtgebruik

W.M. Kleijn

Perspectief | Rechtsvraag
mei 1984
AA19840281

SANDOZ-arrest: enkele recente ontwikkelingen

K.J. Mortelmans

Sinds de publicatie van het Sandoz-arrest en de begeleidende annotatie in Ars Aequi (AA19840100) vonden enkele interessante ontwikkelingen plaats die nadere bespreking verdienen. Het Hof van Justitie herstelde een schrijffout in het dictum van zijn prejudiciële beslissing; de Raad van State vernietigde het Ministerieel Besluit waarbij het verzoek van Sandoz van alle rechtsvervolging en het litigieuze artikel van het Algemeen Besluit Warenwet werd gewijzigd. 

mei 1984
AA19840271

Voorwaarden ter voeging ad informandum

P. Frielink

Het is - door proceseconomische motieven ingegeven - strafprocessuele praktijk dat het OM, in geval een verdachte (vermoedelijk) meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, niet elk feit tenlastelegt, doch een keuze maakt uit de reeks en de overige zaken ad informandum aan de rechter voorlegt, opdat deze ze in de straftoemeting ter zake van de tenlastegelegde feiten zal betrekken. Het OM is hiertoe bevoegd op grond van het hier te lande geldende opportuniteitsbeginsel (de art. 167 en 242 Sv.). Wil het OM echter een succesvolle afdoening ad informandum bewerkstelligen, dan zal met betrekking tot de ter voeging ad informandum geselecteerde strafbare feiten, aan een aantal voorwaarden moeten zijn voldaan. Deze voorwaarden zullen in dit artikel ter sprake komen.

mei 1984
AA19840245

Beklag over het niet vervolgen van strafbare feiten in het militaire strafprocesrecht

Th.W. van den Bosch

Het militaire strafprocesrecht is een afzonderlijke regeling, die in principe los staat van de regeling van het commune strafprocesrecht. Dit brengt verschillen tussen beide regelingen met zich mede en een daarvan is dat beklag over het niet vervolgen van strafbare feiten in het militaire strafprocesrecht niet mogelijk is. In dit artikel wordt uiteengezet waarom deze incongruentie, die niet gerechtvaar­digd is, niet door analogische toepassing van het WvSv kan warden opgeheven en wordt tevens aangegeven op welke wijze toch in het ius constitutum een oplossing kan warden bereikt. Verder wordt het ius constituendum besproken.

april 1984
AA19840200

De wijze van het beschikbaarstellen van het documentair krediet

L.H.P.L.H. Habets, J.L.A. Kruizinga

De wijze waarop het documentair krediet beschikbaar kan worden gesteld is in dit artikel onderwerp van bespreking. Na een korte uiteenzetting over het begrip documentair krediet en de juridische plaatsbepaling ervan wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de wijze van kennisgeven en betaalbaar stellen alsmede aan de te onderscheiden kredietvormen. Een en ander mede tegen de achtergrond van de 'Uniform Customs and Practice for Documentary Credits'.

april 1984
AA19840195

Nieuwe Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek

P.J.J. van Buuren

Bij besluit van 14 februari 1984 heeft de Minister President, Minister van Algemene Zaken, handelend in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, een nieuwe versie van de Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek vastgesteld. De Aanwijzingen richten zich formeel tot rijksambtenaren die belast zijn met het ontwerpen van regelingen en voorschriften van algemene aard die in artikelen worden ingedeeld. Het gaat daarbij niet alleen om wetten in formele zin, maar ook om algemene maatregelen van bestuur, ministeriele regelingen en minder gebruikelijke vormen van gedelegeerde wetgeving.

april 1984
AA19840214

Para-commercialisme en de Drank- en Horecawet

A. Wiltink

Dit artikel behandelt de vraag of de huidige toepassing van de Drank- en Horecawet ertoe leidt dat horecaondernemers onder ongunstiger omstandigheden hun drankjes moeten verstrekken als de buffetten der zogeheten para-commerciële instellingen (zoals sportclubs, buurthuizen, jeugdcentra en studentenverenigingen) die op een iet-commerciële basis werken. Dit verschijnsel brengt naast juridische, meerdere problemen met zich mee.  Allereerst wordt in het artikel het begrip para-commercialisme behandeld. Wat zijn para-commerciële instellingen en waarom kunnen ze zo goedkoop op de horecamarkt opereren? Verder wordt de opzet van de wet bezien. Daarna worden de artikelen 42, 38 en 18 besproken. Tot besluit volgt een aanvullende opmerking en een aantal mogelijke oplossingen.

april 1984
AA19840189