F.H. van der Burg
Kamerontbinding in een periode van grote sociale onrust
Vraag
In 1993 is er in Nederland een minderheidskabinet aan de macht bestaande uit CDA- en VVD-ministers. Dit kabinet geniet de gedoogsteun van de kleinere christelijke partijen GPV en SGP. De CDA beschikt over 45 kamerzetels, de VVD over 25. De beide kleine christelijke partijen te zamen over 7 zetels. Bij de laatste verkiezingen was de opkomst zeer slecht: 55 %- Van deze lage opkomst hebben de kleinere partijen minder te lijden dan de grote. De PvdA heeft 40 zetels en D'66 18. De CPN beschikt over 7 zetels. PPR en PSP zijn samengegaan in een Radicaal Socialistische Partij die over 5 zetels beschikt. Voorts is er een Partij Nationale Kracht (PN KJ die zich verzet tegen de aanwezigheid in Nederland van gastarbeiders en niet-blanke minderheidsgroepen. Deze partij heeft 2 zetels. Een partij van woningzoekenden en krakers heeft I zetel. Er heerst grote sociale onrust. De lonen worden beheerst door een loonmaatregel. Er worden veelvuldig wilde stakingen gehouden. Het komt meermalen voor dat ook het overheidspersoneel staakt. Daarbij worden de regels van de in 1987 tot stand gekomen wettelijke regeling betreffende stakingen van overheidspersoneel niet steeds in acht genomen. Het is enige malen voorgekomen dat staatsbladen niet op tijd gepubliceerd werden vanwege stakingen bij het Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf. De vraag hoe het staat met de inwerkingtreding van de desbetreffende wetten, is bij de Hoge Raad aanhangig. De gewapende afdeling van de PNK houdt regelmatig demonstraties in de binnensteden van Amsterdam, Rotterdam, Hengelo en Enschede. Dit leidt tot vechtpartijen met aldaar woonachtige gastarbeiders. Voor Amsterdam, Rotterdam en Twenthe is de toestand van verhoogde waakzaamheid afgekondigd.
Het kabinet heeft enige nederlagen geleden met betrekking tot een nieuwe nota toneelbeleid en een structuurschema kernenergiecentrales. Bij de behandeling van de nieuwe wettelijke regeling voor het voortgezet onderwijs (middenschool) weigeren de gedogende partijen het kabinet te steunen omdat de in deze wettelijke regeling vervatte planprocedure te weinig ruimte biedt voor scholen van vrij gemaakt gereformeerde signatuur. Het kabinet heeft aan de stemming over dit wetsontwerp de kabinetskwestie verbonden. Het wetsontwerp wordt door de Tweede Kamer verworpen. De meerderheid van het zittende kabinet wil kamerontbinding. De minister-president zendt een daartoestrekkend ontwerp-besluit aan de Koningin.
Is kamerontbinding onder de geschetste omstandigheden geoorloofd? Bij het antwoord moet de vraag betreffende kamerontbinding onder verantwoordelijkheid van een kabinet met gedoogsteun worden onderscheiden van de vraag betreffende kamerontbinding onder verantwoordelijkheid van een kabinet dat bij het stellen van de kabinetskwestie verslagen wordt. Voorts moet worden nagegaan in hoeverre de toestand van verhoogde waakzaamheid relevant is voor kamerontbinding.
Het is nuttig steun te zoeken bij buitenlands vergelijkingsmateriaal.
Perspectief | Rechtsvraag
januari 1981
AA19810034