De contractuele of de fictieve opzegtermijn: artikel 16 lid 3 WW opnieuw ter discussie


Centrale Raad van Beroep (CRvB) 11 december 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF3226, USZ 2003, 54

Uit zowel de tekst als de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 16, lid 3 WW blijkt dat ook bepalingen opgenomen in een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, die afwijken van – onder andere – het tweede lid van artikel 7:672 BW, bij de toepassing van de fictieve opzegtermijn in beschouwing moeten worden genomen. Zulks op voorwaarde dat zij blijven binnen de in laatstgenoemd artikel aangegeven grenzen. Een en ander ligt niet anders indien de tekst van een dergelijke bepaling met betrekking tot de opzegtermijn voor oudere werknemers (nagenoeg) hetzelfde effect heeft als artikel XXI van de wet Flexibiliteit en Zekerheid ten aanzien waarvan in de uitspraak van 28 maart 2001 van de Raad is geoordeeld dat zij in het kader van artikel 16 lid 3 juist buiten beschouwing moest blijven.


Verschijningsvorm: Maandbladartikel (download pdf)

Auteur(s): J. Riphagen

Verschijning: november 2003

Archiefcode: AA20030867

Centrale Raad van Beroep 11-12-2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AF3226) zaaknummer: 01/4276 WW

fictieve opzegtermijn ontslag werkloosheidsrecht

Sociaal-economisch recht Arbeidsrecht

Annotaties en wetgeving Annotatie