P.B. Hugenholtz
Hoge Raad 30 mei 2008, nr. C07/131HR, ECLI:NL:HR:2008:BC2153, LJN: BC2153, C07/131HR (Endstra en Endstra/uitgeverij Nieuws Amsterdam, Middelburg en Vugts)
Arrest van de Hoge Raad en bijbehorende noot met de vraag of er auteursrecht rust op met politieambtenaren gevoerde ‘achterbankgesprekken’. Auteursrechtelijke bescherming komt toe aan voortbrengselen (1) met een eigen, oorspronkelijk karakter (2) die het persoonlijk stempel van de maker dragen. De eerste eis houdt in dat de vorm niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk. De tweede eis betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest. Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen. Het gaat hierbij evenwel om een kenmerk dat uit het voortbrengsel zelf is te kennen. Daarom mag niet de eis worden gesteld dat de maker bewust een werk heeft willen scheppen en bewust creatieve keuzes heeft gemaakt, welke eis betrokkenen bovendien voor onoverkomelijke bewijsproblemen kan stellen. Om dezelfde reden kan niet worden geëist dat de maker bewust voor de vorm heeft gekozen die het werk heeft gekregen. Evenmin behoeft een schepping, om een werk in auteursrechtelijke zin te kunnen zijn, het karakter van een coherente creatie te hebben.
Annotaties en wetgeving | Annotatie
november 2008
AA20080819