Pacta sunt servanda
De spreuk Pacta sunt servanda is een van de weinige spreuken, en misschien wel de enige, die in Latijnse vorm in een twintigste-eeuws verdrag is opgenomen en wereldwijde gelding bezit. Artikel 26 van het Weens Verdragenverdrag heeft als titel ‘Pacta sunt servanda’, met aanhalingstekens om aan te geven dat het om de aanhaling van een spreuk gaat. Het artikel luidt: “Elk in werking getreden verdrag verbindt de partijen en moet door hen te goeder trouw ten uitvoer worden gelegd”. Het gecursiveerde gedeelte geldt als de vertaling van de spreuk.
Dat de Latijnse spreuk in het Weens Verdragenverdrag is opgenomen, doet vermoeden dat we hier niet alleen te maken hebben met een fundamenteel rechtsbeginsel, maar ook dat het beginsel al door de Romeinen werd erkend. Het eerste is zeker waar. Volgens sommigen drukt artikel 26 zelfs een logische vooronderstelling uit die aan elk verdrag en iedere afspraak voorafgaat. Iedere (plechtige) afspraak vooronderstelt dat partijen zich daaraan houden, waarom zou je er anders aan beginnen? Het beginsel zou dus de Grundnorm van het internationale recht zijn.
Tegen deze lezing van de bepaling kan de volgende bedenking van logische aard worden aangevoerd. Een beroep op artikel 26 van het Weens Verdragenverdrag heeft alleen zin als de wederpartij wordt geacht aan dit verdrag gebonden te zijn. Deze binding kan echter niet op artikel 26 berusten, maar gaat daaraan, logisch bezien, vooraf. De gelding van artikel 26, dat de binding aan het verdrag voorschrijft, berust dus al op het grondbeginsel dat binding aan het verdrag voorschrijft. Daaruit volgt dat een beroep op artikel 26 in het juridisch steekspel één stap te veel is. Maar waarom is het dan toch in het Weens Verdragenverdrag opgenomen?
Een plausibele verklaring is dat het beginsel niet moet worden gelezen als de logische vooronderstelling van ieder verdrag, maar dat het een gebod van morele aard betreft. Staten behoren aan hun verplichtingen uit verdrag gebonden te zijn, ook als dat minder goed uitkomt. Komen zij hun verplichtingen niet na, dan leidt dit vroeg of laat tot vijandschap en oorlog. Nakoming van afspraken tussen staten is daarom van fundamenteel belang voor het bewaren van de internationale vrede, één van de belangrijkste doelen van het volkenrecht.
Toch heeft dit uitgangspunt gedurende de langste tijd van de geschiedenis niet gegolden. Weliswaar onderschreef men het beginsel dat afspraken dienden te worden nagekomen, maar daaraan voegde men in één adem allerlei redenen toe die afwijking of niet-nakoming rechtvaardigen. Men neemt algemeen aan dat Rome de verdragen met Carthago doelbewust schond, omdat het staatsbelang de oorlog met Carthago eiste en uiteindelijk zelfs diens volledige verwoesting. Zo’n vijftien eeuwen na die verwoesting kon de handelswijze van Rome op de instemming van Machiavelli rekenen. Volgens hem getuigt het van ‘verstandige politiek’ als de heerser zich niet aan zijn woord houdt, wanneer het hem schade berokkent of de redenen die hem tot zijn beloften brachten, zijn weggevallen. Spinoza, toch niet de meest militante onder de Verlichtingsfilosofen, gaat nog een stap verder en acht het zelfs een misdaad als het hoofd van de staat vasthoudt aan de onschendbaarheid van een verdrag dat schadelijk blijkt te zijn voor zijn land.
Maar staatsbelang—raison d’état—blijkt in de praktijk vaak te worden gedicteerd door hebzucht, gekrenkte trots en wedijver. De Dertigjarige Oorlog, die Europa in de zeventiende eeuw teisterde en waarbij alleen al in de Duitstalige gebieden meer dan dertig procent van de bevolking het leven liet, laat zien waartoe pure machtspolitiek van staten kan leiden. Het was de filosoof en jurist Samuel Pufendorf die, vlak na het einde van de Dertigjarige Oorlog, als eerste pacta sunt servanda als algemeen beginsel opvoerde, zonder de gebruikelijke reeks van uitzonderingen die niet-nakoming van de verplichtingen uit het verdrag zouden rechtvaardigen. Juist de verdragsbreuk, aldus Pufendorf, vormt een reden voor toekomstige oorlogen. Een halve eeuw later voegde de Nederlandse jurist Cornelius van Bynkershoek daar nog het element van de goede trouw aan toe: “Zonder het beginsel van de goede trouw en dat van de verbindende kracht van afspraken, zou het volkenrecht geheel ten gronde gaan.” Precies deze twee elementen vinden wij terug in artikel 26 van het Weens Verdragenverdrag.
We danken het beginsel pacta sunt servanda in zijn huidige betekenis dus niet aan de Romeinen, maar aan, onder meer, de volharding van enkele denkers en juristen van de moderne tijd. Het is er niet minder eerbiedwaardig om.
Kleine aanvulling. Prof. Eltjo Schrage schrijft: “Whatever the Roman jurists believed about the enforceability of agreements, they did not phrase their belief in terms of pacta sunt servanda. The wording dates to Pope Gregory IX (circa 1170‒1241), who included it in his collection of Decretals, prepared by Raymundus de Peñaforte and published in 1234 (X 1.35.1).”
E.J.H. Schrage, ‘Bare pacts are not enforced by actions. With an edition of the commentary to this rule and the exceptions thereto by Symon Vicentinus’, in: Łukasz Jan Korporowicz and Dagmara Skrzywanek-Jaworska (eds.), Cui bono?: księga jubileuszowa dedykowana Profesor Annie Pikulskiej-Radomskiej, Łódź: Uniwersytet Łódzki 2020, p. 517-530.
Zie ook reeds E.J.H. Schrage, ‘An pacta paenitenda necnon servanda sint. Spijt en andere (economische) zwakheden voor het forum van het contractenrecht’, Vermogensrechtelijke Analyses 1 (2008), p. 47-94.