Liberté, égalité, fraternité
Dit is misschien wel de beroemdste politieke strijdleus, nauw verbonden met de Franse Revolutie van 1789. Deze maakte een einde aan wat later het ancien régime werd genoemd: een maatschappelijke orde waarin voor de boeren nog feodale verhoudingen golden en de burgers geen politieke rechten hadden, maar de adel over tal van privileges beschikte en de koning werd geacht slechts aan God verantwoording schuldig te zijn. De strijdleus liberté, égalité, fraternité (thans het nationale motto van Frankrijk) vat het doel van de Franse Revolutie goed samen: omverwerping van de standenmaatschappij met als doel vrijheid voor allen bij gelijke rechten en dat alles in de geest van broederschap. Tijdens de revolutie (die tot 1799 duurde) stond de strijdleus dan ook geborduurd op de uniformen van de Nationale Garde.
Niettemin wordt het ideaal van fraternité in de beroemde Déclaration des droits de l’homme et du citoyen van 1789 niet genoemd. Een verklaring die voor deze omissie wordt gegeven is dat het ideaal van fraternité van geheel andere orde is dan de andere twee en er zelfs strijdig mee lijkt te zijn. Bij fraternité gaat het immers om een ideaal van gemeenschapszin, terwijl het bij vrijheid en gelijkheid om individuele rechten gaat. Liberté is de vrijheid om alles te doen wat anderen niet schaadt (artikel 4 van de Verklaring), terwijl bij fraternité juist de morele verplichting om anderen bij te staan centraal staat. Vrijheid en gelijkheid achtte men daarentegen wel verenigbaar: waar niemand onderworpen is aan het arbitraire gezag van de ander, maar allen aan de wet als uitdrukking van de algemene wil—vrijheid—is iedereen gelijk.
Onder Napoleon veranderde de revolutionaire strijdleus ten slotte in een bedaagd motto: liberté, ordre public (1799). Toch betekende dit niet het einde van de idealen van égalité en fraternité. Door de industriële revolutie van de negentiende eeuw kwam de tegenstelling tussen rijk en arm in een stroomversnelling. In 1844 hekelde Karl Marx, toen nog een onbekende linkse journalist, het egoïstische karakter van de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen. De Verklaring, aldus Marx, gaf het individu rechten maar vergat daarbij de gemeenschap. Het bevorderde het najagen van eigenbelang maar abstraheerde daarbij van de sociaaleconomische uitgangspositie. De gelijkheid van burgers was een gelijkheid gebaseerd op een fundamentele ongelijkheid, raak getypeerd door Anatole France:
De wet, in zijn majestueuze gelijkheid, verbiedt rijk en arm om onder bruggen te slapen, op straat te bedelen en brood te stelen.[1]
In het revolutiejaar 1848 verscheen in Parijs de oude strijdleus weer op de muren. Opnieuw ruimde een Franse koning het veld en werd er (kortstondig) een burgerregering geïnstalleerd onder leiding van de liberaal Dupont. Deze stelde dat we allemaal streven naar vrijheid en gelijkheid, maar dat wij dat zonder de hulp van anderen, zonder broederschap (fraternité), niet kunnen bereiken. Werkelijke vrijheid, zo was de gedachte, is pas mogelijk als mensen niet alleen juridisch gelijk zijn, maar ook in sociaal en economisch opzicht minder ongelijk. In deze lezing is fraternité niet langer in strijd met liberté maar er zelfs de voorwaarde van: geen vrijheid zonder gelijkheid, geen gelijkheid zonder broederschap.
Een eeuw later wordt deze gedachte, ditmaal in het Engels, opnieuw onder woorden gebracht in de Four Freedoms Speech van president Roosevelt (6 januari 1941). Democratie, aldus Roosevelt, vereist niet alleen de burgerlijke vrijheden, maar ook gelijke kansen, banen voor degenen die kunnen werken en zekerheid voor degenen die dat nodig hebben. Voor wat betreft de toekomst van de wereld, deze zou volgens Roosevelt gebaseerd moeten zijn op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijwaring van vrees en vrijwaring van gebrek. Het laatste wordt als volgt geformuleerd:
(…) freedom from want—which, translated into world terms, means economic understandings which will secure to every nation a healthy peacetime life for its inhabitants—everywhere in the world.
Dat is niet de visie voor een ver millennium, vervolgt Roosevelt, maar de solide basis voor een wereldorde die al in onze tijd kan worden gerealiseerd.
De Four Freedoms Speech vormde het uitgangspunt van de Universal Declaration of Human Rights. Met het eerste artikel van deze Declaration is de cirkel met de Franse strijdleus rond:
All human beings are born free and equal in dignity and rights. They are endowed with reason and conscience and should act towards one another in a spirit of brotherhood.
Roosevelts verwachting dat de vier vrijheden op korte termijn de hoeksteen van de wereldorde zouden vormen is helaas, maar niet onverwacht, niet uitgekomen. In sommige landen waar ze wél zijn gerealiseerd, staan ze tegenwoordig zelfs onder druk. Het maakt het visioen niet minder groots.
[1] Anatole France, Le Lys Rouge, Paris: Calmann-Lévy 1894, hfst. 7.