Strafbaarstelling van prostituanten: schadelijke symboolwetgeving

In Nederland worden jaarlijks zo’n 4.200 mannen en vrouwen slachtoffer van mensenhandel binnen de seksindustrie (C.E. Dettmeijer-Vermeulen e.a, Slachtoffermonitor mensenhandel. 2012-2016, p. 24). Vanzelfsprekend wil de politiek optreden tegen deze uitbuiting. Het initiatiefwetsvoorstel van Segers, Volp en Kooiman beoogt een nieuw artikel 273g Sr in te voeren dat klanten strafbaar stelt die weten, of ernstige reden hebben te vermoeden, dat de prostitué(e) met wie zij seksuele handelingen verrichten slachtoffer is van mensenhandel. Het voorstel is op 31 mei 2016 aangenomen door de Tweede Kamer en ook in de Eerste Kamer heeft inmiddels beraadslaging plaatsgevonden. Het wetsvoorstel is onzes inziens echter een verkeerd instrument om het probleem van mensenhandel in de seksindustrie aan te pakken.

Er is in juridische zin namelijk veel op het voorstel af te dingen. Zo kwamen Cleiren en Dorst tot de conclusie dat het initiatiefwetsvoorstel niet aan de criteria voor strafbaarstelling voldoet (T. Cleiren & J. Dorst, NJB 2017/1513). Zij wezen onder andere op het feit dat een klant geen individuele concrete gedraging wordt verweten, maar een rol in het in stand houden van een markt voor seksuele diensten. Dit terwijl geenszins is voldaan aan de vereisten voor medeplegen of medeplichtigheid bij het in stand houden van die markt. Voor medeplegen van artikel 273f lid 1 sub 1 Sr is immers opzet van de medepleger op de gedraging zelf en op het medeplegen van mensenhandel vereist. Van opzet op het medeplegen is echter geen sprake. Vanwege de ontbrekende relatie tussen de klant en de mensenhandelaar is daarnaast niet voldaan aan het vereiste van bewuste en nauwe samenwerking. Hetzelfde geldt voor de medeplichtigheid waarvoor tevens opzet op de ondersteuning van de mensenhandelaar vereist is. Dit delict zou dus een ontzettend lichte vorm van meewerken aan een misdrijf strafbaar stellen, die over de grenzen van de geaccepteerde vormen van strafrechtelijke aansprakelijkheden heen gaat.

Ook bewijstechnisch roept het wetsvoorstel onoplosbare problemen op. In de Memorie van Toelichting wordt al gesteld dat bewijsvoering ‘niet altijd even gemakkelijk’ zal zijn (Kamerstukken II 2014/15, 34091, 5, p. 11). Dit is nogal een eufemisme in het licht van de grote hordes die moeten worden genomen om een klant daadwerkelijk veroordeeld te krijgen. Het delict mensenhandel (art. 273f Sr) is zelf al lastig te bewijzen. Dit komt doordat slachtoffers uit angst voor de uitbuiters geen aangifte doen of verklaringen afleggen, en omdat vaak sprake is van psychisch geweld dat geen fysieke sporen achterlaat (zie A. Beijer, DD 2010/60). Naast het delict mensenhandel zal onder artikel 273g Sr moeten worden aangetoond dat de klant wist of ernstige reden had om te vermoeden dat sprake was van mensenhandel, bijvoorbeeld omdat hij blauwe plekken op het lichaam van de prostitué(e) heeft gezien.

Gezien de kloof tussen wat er in de wet staat en hetgeen met de wet kan worden bereikt, kan verwacht worden dat de nieuwe strafbaarstelling in feite neerkomt op symboolwetgeving. Dit is geen onbekend fenomeen; de overheid wordt vaker verleid tot het invoeren van symbolische maatregelen, omdat de ongeduldige burger snelle resultaten verwacht (B. van Klink, Regelmaat 2014, afl. 1, p. 5-26). In plaats van daadwerkelijk daadkrachtig optreden, voert de overheid een wet in die slechts daadkracht uitstraalt. Zij maakt hiermee een politiek statement en regeringspartijen winnen stemmen voor de volgende verkiezingen.

Op zichzelf kan symboolwetgeving geen kwaad. Zeker niet indien de wetgever daarmee een breed gesteunde maatschappelijke opvatting tot uitdrukking brengt. Door de praktische negatieve neveneffecten is de onderhavige wetgeving echter toch onwenselijk: ‘baat het niet, dan schaadt het niet’ gaat niet op. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat klanten te angstig zullen worden om misstanden binnen de sector te melden, zoals nu regelmatig gebeurt via Meld Misdaad Anoniem. Weliswaar zouden deze klanten wellicht niet strafbaar zijn, maar een dreigende strafbaarstelling kan voor een klant voldoende zijn om ver bij de politie uit de buurt te willen blijven. Ook de verdere stigmatisering van prostitué(e)s en het feit dat klanten vaker anoniem zullen willen blijven worden als nadelen van het wetsvoorstel genoemd (Kamerstukken I 2016/17, 33885, B, p. 4-6).

Het is goed dat stappen worden gezet om mensenhandel tegen te gaan. Het initiatiefvoorstel betreft echter symboolwetgeving die op twijfelachtige wijze in ons juridische systeem moet worden ingepast. Gecombineerd met onwenselijke neveneffecten, lijkt dergelijke wetgeving ons derhalve onverantwoord voor het oplossen van de gevoelige kwestie van mensenhandel in de seksindustrie.

Dit redactioneel van Belle Vulto en Lisa Münchow is verschenen in Ars Aequi december 2018.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *