Romeins recht in het rechtencurriculum – een pleidooi

Het begin van het nieuwe collegejaar vormt voor ons aanleiding stil te staan bij de samenstelling van de bacheloropleidingen Rechtsgeleerdheid hier te lande. Wij richten ons in het bijzonder op het vak Romeins recht, dat nog niet zo lang geleden verplicht deel uitmaakte van voornoemde opleidingen. Dat zal menig hedendaagse rechtenstudent bevreemden, al helemaal als wordt bedacht dat de stof werd gedoceerd aan de hand van onvertaalde Latijnse teksten.

Medio vorige eeuw begonnen politiek en praktijk – indachtig de eisen die de maatschappij volgens hen aan juristen stelde – te knabbelen aan de aanwezigheid van Romeins recht in het rechtencurriculum (zie resp. Donker, NJB 1953, p. 866 e.v.; Visser van IJzendoorn, Adv.bl. 1953, p. 299 e.v.). De geleidelijke afschaffing enige tijd later van de gymnasiale vooropleiding als toelatingseis voor de universitaire rechtenstudie (daarover Zwalve, GrOM 1986, p. 1 e.v.) bleek in dit verband een onheilspellende voorbode. Thans kennen nog slechts drie van de tien rechtenfaculteiten (Groningen, Leiden en Nijmegen) een verplicht vak Romeins recht.

Wij zien de teloorgangvan het Romeinsrechtelijke onderwijsmet lede ogen aan en menen een bredere ontwikkeling te bespeuren waarin de interesse in de historische wortels van ons recht afneemt. Zo schafte de Erasmus School of Law vorig collegejaar het zevenpuntsvak Rechtsgeschiedenis af, zich daarmee voegend bij de Utrechtse rechtenfaculteit, die haar bachelorstudenten evenmin enig rechtshistorisch vak aanbiedt. Wij pleiten er evenwel voor het vak Romeins recht structureel te verankeren in de academische rechtenbachelor. Het bestek van dit redactioneel belet het ons méér argumenten te bespreken dan er faculteiten zijn waaraan Romeins recht wordt onderwezen; wij noemen achtereenvolgens een historisch, academisch en praktisch argument.

Ten eerste is er het bekende doch wezenlijke argument dat het Romeinse recht – zoals dat ons voornamelijk is overgeleverd in het Corpus iuris civilis van keizer Justinianus (527-565 n.Chr.) – aan de wieg heeft gestaan van (het merendeel van) de hedendaagse continentale privaatrechtsstelsels, waaronder het Nederlandse. Via het gemene recht heeft het Romeinse recht een niet weg te denken invloed gehad in Europa. Om te spreken met Jop Spruit, emeritus hoogleraar Rechtsgeschiedenis (AA20120261, p. 265): ‘[H]et is […] de historische alfa en omega van het moderne Europese privaatrecht.’

Ten tweede zet bestudering van het Romeinse recht aan tot kritisch denken, over recht en over rechtvaardigheid. De teksten uit het Corpus iuris belichamen weliswaar een niet langer geldend en deels verouderd recht, maar de rechtsvragen die erin worden opgeworpen, zijn heden ten dage nog even prikkelend en relevant. Zij tonen dat naast de regels die onze wetgever heeft gegeven, ook andere juridische oplossingen denkbaar zijn. Aldus stimuleren zij rechtenstudenten te abstraheren van de vigerende wet- en regelgeving en zich gedachten te vormen over wat zij in concrete casus rechtvaardige uitkomsten vinden. Het recht is immers ars boni et aequi, de kunde/kunst van het goede en billijke (D. 1,1,1pr.; vgl. Ahsmann, AA20210235, p. 236). De toeslagenaffaire laat zien hoe gevaarlijk het is als juristen deze ons door Celsus ingescherpte wijsheid vergeten; hier ligt volgens ons een grote verantwoordelijkheid voor de rechtenfaculteiten.

Ten derde reikt onderwijs in Romeins recht rechtenstudenten handvatten aan voor wat later de kern zal vormen van hun juridische werkzaamheid: het oplossen van casus. Het Romeinse recht bevat in belangrijke mate ‘Fallrecht’ (Kaser, Das römische Privatrecht I, 1971, p. 2), recht dat bestaat uit regels voor specifieke juridische vraagstukken. Hoewel tussen die regels enige coherentie bestaat, is niet zozeer sprake van een sluitend juridisch-dogmatisch systeem als wel van een sterk praktisch ingestoken stelsel waarin voor specifieke gevallen rechtvaardige oplossingen worden gezocht. In zoverre kan een vak Romeins recht studenten laten profiteren van het fijnmazige casuïstische inzicht van de Romeinse juristen.

In het nieuwe collegejaar moet Nederland het stellen zonder een van zijn grootste romanisten: Jan Lokin (1945-2022). Naast een postume bijdrage van zijn hand (AA20220644) besteedt Frits Brandsma in dit nummer in de rubriek Ars Longa Vita Brevis aandacht aan leven en werk van Lokin (AA20220712). Wij denken dat Lokin het hartgrondig eens zou zijn geweest met ons pleidooi om het Romeinse recht weer op de curriculaire kaart te zetten.

Dit redactioneel van Youri Cremers & Daan de Vries is verschenen in Ars Aequi september 2022.

    Geef een reactie

    Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *